woensdag 28 mei 2014

Agfa Clack



De verschillen zijn klein maar er bestaan 2 versies van de Agfa Clack. De eerste versie heeft geen ingebouwd geelfilter en een brandpuntsafstand van 86 mm. De latere versie heeft wel een geelfilter en een iets andere lens, namelijk met een brandpuntsafstand van 90 mm. 
Waarom er in de latere versie een andere (betere?) lens zat is onduidelijk, in de praktijk valt het verschil nauwelijks op. Pas toen ik de twee camera's naast elkaar had staan zag ik dat de lens van de eerste versie zo'n 4 millimeter verder naar binnen stond.
Heel groot is het verschil in brandpunt ook niet, omgerekend naar kleinbeeld komt het overeen met respectievelijk 37 mm en 38,5 mm. Voor die tijd overigens wel redelijk groothoekig.

Op zich is de Agfa Clack een beetje een saaie camera. Het ontwerp mist elke vorm van elegantie en de techniek is nauwelijks verassend. Het meest frivole aan de camera is waarschijnlijk zijn naam. 
Maar het is wel een degelijke en betrouwbare box-camera, het ontwerp is goed doordacht, de bediening is overzichtelijk en de resultaten zijn acceptabel. Bovendien was de Clack redelijk geprijsd en dus bereikbaar voor een groot publiek. Er zijn er meer dan anderhalf miljoen van verkocht.
Ik heb ooit eens horen zeggen dat speciaal voor Nederland de Clack nog een jaar langer dan gepland in productie is gebleven. Het is dan ook een camera die je eerder vroeger dan later op een rommelmarkt tegen komt.
Ik had al een Agfa Clack liggen en die tweede had ik eigenlijk alleen gekocht omdat er een bijna vol rolletje in zat. Ik was vooral benieuwd of daar nog iets op stond.
Pas later ontdekte ik dat ik twee verschillende camera's had.

Het verschil tussen de eerste versie van de Agfa Clack (links) en de tweede versie.

De Agfa Clack kwam in 1954 op de markt en de camera bleef ruim 10 jaar in productie. Het was de opvolger van de hoekige metalen Synchro Box en één van de laatste succesvolle 120-boxcamera's voordat het grote publiek massaal op kleinbeeld overstapte.
Het binnenwerk van de camera bestond grotendeels uit kunststof, de buitenkant was van metaal. Dat blik was bekleed met een weinig overtuigende imitatie van reptielenleer, alles in het zwart. De lens was een enkelvoudige meniscus.
De achterwand en dus het filmvlak was gebogen, dat gaf de camera een minder massief uiterlijk maar was vooral bedoeld om de lensfouten en de lichtafval aan de randen van het negatief zo veel mogelijk te beperken.
Het mechaniek was eenvoudig, de sluiter kende twee instellingen; B en M voor respectievelijk tijd- (Bulb) en Momentopnames, ca. 1/30e seconde. In de gebruiksaanwijzing was sprake van 1/35e seconde. Misschien iets te nauwkeurig ten opzichte van de realiteit.  
Verder was er keuze uit 3 instellingen; een zonnetje (diafragma f/16), wolkjes (diafragma f/11) en een stand voor opnames tussen 1 en 3 meter. In het laatste geval draaide er een extra lensje voor de lens om 'close-up' opnames mogelijk te maken.


Op de eerste versie stond onder de lens de tekst 'AGFA CAMERA-WERK AG' met als onderschrift 'München Germany', dit was de versie met de 86 mm lens. De latere versie had alleen het opschrift 'MADE IN GERMANY' onder de lens, dat was dus met een brandpunt van 90 mm. Bij deze latere versie leek de zoeker een iets kleinere beeldhoek te hebben al was dat door de tonvormige vertekening moeilijk te beoordelen.
Het is opvallend dat bij de latere modellen in plaats van het kleinste diafragma een geelfilter was gemonteerd, en dat in een periode waarin de kleurenfilm langzaam populair werd. Daar was de doelgroep van de Clack duidelijk nog niet aan toe. 


Voor het fotograferen met een Agfa Clack zijn twee dingen nodig; mooi weer en een vaste hand. In de jaren 50 was een film van ISO 50 gebruikelijk. De Isopan ISS met een gevoeligheid van 21 DIN (ISO 100) werd beschouwd als hooggevoelig. In  zonlicht is dat meer dan voldoende. Bij weinig licht kan een film van ISO 400 dan weer net genoeg ruimte geven om nog te kunnen fotograferen maar dan moet het rolletje wel vol bij dezelfde lichtomstandigheden.
Voor de Agfa Clack was een bijpassende flitser leverbaar, de Clibo, die ook op de Agfa Click paste. Uiteraard werkte die met losse lampjes. Met een richtgetal van 50 bij ISO 100 gaven deze meer dan voldoende licht om een sombere jaren-50 huiskamer tot in alle hoeken uit te lichten.
Een goed electronenflitsapparaat kostte in die tijd het 10-voudige van de camera en pastte dan ook nog eens niet op de geheel eigen flitsaansluiting van de Clack. Ook dat was duidelijk een andere doelgroep.


Mijn eerste foto's met de Agfa Clack waren overbelicht en bewogen. Dat kwam vooral door een twijfelende sluiter. In de loop der jaren was het mechaniek wat vuil geworden waardoor de belichtingstijd niet meer constant maar wel altijd meer dan voldoende was. De ring om de lens zat met één schroefje vast dus het was niet zo ingewikkeld om bij de sluiter te komen. Het schoonmaken was dan ook geen probleem.


De twee verschillende lenzen.

Gelijk de andere Clack ook maar even nagekeken zodat ik beide camera's met elkaar kon vergelijken. Met de lensjes los op tafel was duidelijk te zien dat ze op verschillende hoogte gemonteerd waren. Het werd tijd voor een tweede test, nu met twee camera's.

Als eerste viel op dat de negatieven uit de tweede versie minder dekking hadden.
Die waren dus wat krapper belicht. Het verschil in brandpunt was te klein om zo'n grote invloed op de belichting te hebben dus was de belichtingstijd korter. Ik weet niet of dat zo oorspronkelijk bedoeld was of dat het door ouderdom kwam. Ik had het idee dat het veertje dat de sluiter liet bewegen wat minder krachtig was. De kortere sluitertijd maakte de kans op bewegingsonscherpte in ieder geval wel minder.
Verder was er een verschil in scherpte maar ook dat was niet te herleiden tot een verschil in constructie. In de oudere Clack was de veer die de nog niet belichte film op zijn plaats moest houden een beetje verbogen en zat vast geklemd tegen het bakeliet. Daardoor had de film teveel speling en liep dus niet mooi strak door de camera. De beelden van de tweede versie Agfa Clack waren over het algemeen dus scherper.

Foto gemaakt met de eerste versie Agfa Clack.

Foto gemaakt met de tweede versie Agfa Clack.

Als de ene lens al beter was dan de andere, dan viel dat na deze test moeilijk te beoordelen, de individuele verschillen tussen de twee camera's hadden daarvoor een te grote invloed op de beeldkwaliteit. Het leek er wel op dat de oude lens iets contrastrijker was. De nieuwere lens had meer last van lichtafval, het midden was in verhouding lichter, de hoeken donkerder.
De optische prestaties van het objectief waren sowieso maar redelijk. Het midden tekende nog wel aardig scherp maar naar de hoeken werd dat snel een stuk minder. Wat dat betreft was het gebogen filmvlak niet toereikend. Het veroorzaakte wel een sterke tonvormige vertekening. Dat was bij normale foto's geen probleem maar bij een onderwerp met horizontale lijnen was het storend aanwezig.
Qua optiek was de Agfa Clack dus geen bijzondere camera. Ook de close-up stand gaf geen indrukwekkende aanvulling. Het leek een aardige optie om het scherptegebied te vergroten en de scherpte scheen ook wel iets dichterbij te komen maar dat kwam vooral omdat de achtergrond duidelijk onscherper werd. Het totale beeld werd vlakker en minder briljant. Dat was met een hoger contrast wel weer te corrigeren maar ik had niet het idee dat het beeld echt scherper werd.

Het verschil tussen een opname zonder (links) en met close-up instelling.

Het filmpje dat nog in de camera zat was Kodak Gold 400. Te nieuw voor leuke oude foto's, te oud voor een fatsoenlijk beeld. Na het ontwikkelen bleek de film flink gesluierd. De eerste foto was een dubbelopname, de tweede foto was bewogen. De rest van de beelden werd ontsierd door onscherpte en kleurvlekken.

Voor de jaren 50, toen veel foto's nog contactafdrukken waren, was de Agfa Clack een redelijke camera. Op een klein formaat vielen de beperkingen niet zo op. Het is nog steeds leuk om met een meer dan vijftig jaar oude camera foto's te maken ook al zijn de mogelijkheden van die camera beperkt. Het is nog leuker als die foto's dan ook nog min of meer voldoen aan de verwachtingen.
Dat is dan vooral afhankelijk van de individuele camera. Veel verschil tussen de eerste en tweede versie Agfa Clack is er volgens mij niet. De grootste verschillen worden bepaald door de mate waarin de techniek de afgelopen 50 jaar heeft doorstaan.
Als een Agfa Clack het nog doet is het een ongecompliceerde en degelijke box-camera. Degelijk maar misschien een beetje te braaf. De spanning was er na een paar rolletjes wel af. Dat lag niet aan de resultaten, die waren goed, of in ieder geval zoals verwacht. De Agfa Clack is gewoon een tikkeltje te saai.




















donderdag 15 mei 2014

Zeiss Ikon Ikoflex II (851/16), 1937.



De Zeiss Ikon Ikoflex II uit 1937 was de eerste 'serieuze' tweeoog-spiegelreflexcamera van Zeiss Ikon. Het eerste model, de Ikoflex (850/16) uit 1934 was met zijn Novar-Anastigmat met een lichtsterkte van maximaal 1:4,5 en een Derval-sluiter met 3 sluitertijden geen concurrentie voor de Rolleiflex van Franke & Heidecke die 5 jaar eerder geïntroduceerd was. De Ikoflex II voorzien van een Tessar 1:3,5 en een Compur-Rapid sluiter met sluitertijden tot 1/500e was dat wel, of in ieder geval voor de Rolleicord.


De naam 'Ikoflex' was duidelijk een verwijzing naar de Rolleiflex. Het basisprincipe was dan ook hetzelfde; een tweeoog-reflexcamera voor 12 opnames 6x6 op 120-film. Maar in de uitwerking van dit idee lijkt het wel of de ontwerpers van Zeiss Ikon vooral hun best hebben gedaan om alles net even anders te doen dan bij Rollei.
De eerste Ikoflex was wat dat betreft het meest uitgesproken. Zo liep de film horizontaal in plaats van verticaal door de camera. Daarom was de onderkant nogal breed wat leidde tot de bijnaam 'koffiepot'. Scherpstellen gebeurde met een handel en het uiterlijk was voorzien van allerhande Art-Deco versieringen.
Bij de Ikoflex II liep de film inmiddels verticaal door de camera waardoor deze al een stuk slanker was. Het scherpstellen gebeurde aanvankelijk nog met een scherpstel-handel, al werd deze na een jaar vervangen door een conventionele draaiknop. De latere Ikoflexen gingen steeds meer op een gewone tweeoog reflexcamera lijken maar allerlei details werden vaak net even anders vormgegeven.
Waar bij Rollei de camera's geleidelijk evolueerden lijkt het wel alsof bij Zeiss Ikon de nadruk vooral lag op het op vernuftige wijze oplossen van al dan niet bestaande problemen door allerlei variaties in lay-out en tchniek. Dat leverde een serie gevarieerde maar niet altijd even coherente camera's op. Camera's van hoge kwaliteit maar geen groot commercieel succes.
Wat dat betreft waren de schaamteloze Japanse Rollei-kopieën uit de jaren '50 een stuk succesvoller maar die concurreerden dan ook op prijs en niet op technische creativiteit. Wat kwaliteit betreft bleef Zeiss Ikon de grootste concurrent.

In de naamgeving en type-aanduiding hield Zeiss Ikon er ook een wat afwijkend systeem op na waarin dezelfde namen of nummers voor verschillende camera's werden gebruikt of dezelfde camera later een andere naam en nummer kreeg.
Na de eerste Ikoflex (typenummer 850/16) verscheen in 1937 de Ikoflex II op de markt. In 1938 kwam de Ikoflex III (852/16) uit die na de introductie van een nieuwe Ikoflex III (853/16) in 1939 voortaan Ikoflex II genoemd werd (en meestal aangeduid wordt als Ikoflex II/III). De oorspronkelijke Ikoflex II werd de Ikoflex I (met typenummer 850/16).
De tweede Ikoflex III geldt nog steeds als de meest geavanceerde Ikoflex. De camera was voorzien van sneltransport en een lichtsterke Tessar 1:2.8. Bovendien was de camera voorzien van een grote Albada-zoeker, in plaats van een extra 'sportzoeker'. Dat was een innovatie die bij de concurrentie niet te vinden was. Overigens is deze camera door de historische ontwikkelingen maar een jaar in productie gebleven, daarna lagen de prioriteiten voor Zeiss bij andere producten.
Na de Tweede Wereldoorlog werden de Ikoflex I en II weer in productie genomen en begin jaren '50 vervangen door verbeterde versies, respectievelijk de Ikoflex Ia (854/16) en IIa (855/16). Na de Ia volgde nog de Ib (856/16) en een versie met ingebouwde lichtmeter, de Ic (886/16). De verbeterde versie van de IIa bleef gewoon IIa heten.
De laatste Ikoflex was de Favorit (887/16) uit 1957 die tot 1960 in productie zou blijven, in feite een verbeterde IIa met ingebouwde lichtmeter.

De onconventionele scherpstelhandel inclusief scherptediepte schaal.

Niet alleen de type-aanduiding en nummering was op zijn zachts gezegd eigenzinnig, ook in de lay-out van de verschillende modellen zat nogal wat variatie.
Bijna elk type had een andere frontplaat, niet alleen in decoratie maar ook in constructie. De ontspanknop zat aanvankelijk bij de opname-lens, bij latere modellen bovenop naast de zoeker en weer later aan de zijkant van de camera. Latere modellen hadden venstertjes waarin de gekozen sluitertijd en het diafragma konden worden afgelezen, deze zaten rond of naast de opname-lens of boven de zoeker-lens. De opnameteller was eerst wel en later niet meer van boven af te lezen.
Voor de amateurfotograaf met één camera was die variatie geen probleem, voor de professionele fotograaf die vaak met meerdere camera's werkte konden die verschillen makkelijk tot vergissingen leiden. De beroepsfotografen fotografeerden dan ook meestal met een Rolleiflex.
Voor verzamelaars is het dan weer leuk om alle verschillen te inventariseren. De meeste modellen waren ook nog leverbaar met verschillende lenzen en sluiters.
Ik had mijn Ikoflex vooral gekocht uit nieuwsgierigheid. Ik kwam hem tegen op een rommelmarkt en ik voelde dat ik een goede camera in handen had, degelijk en zorgvuldig gemaakt. Ik was benieuwd hoe het zou zijn om hiermee te fotograferen.

De opnameteller naast de zoeker is makkelijk af te lezen.

Het was een Ikoflex II uit 1937, de vroege versie met scherpstelhandel, voorzien van een 7,5 cm 1:3,5 Tessar objectief in een Compur-Rapid sluiter en met bijpassende leren tas (1720/16).
De camera was een tikkeltje stoffig en het glaswerk was wat aangeslagen maar alles voelde degelijk aan. Technisch leek alles nog prima te functioneren, niets voelde oud of versleten aan. 
Na wat poetsen zag alles er een stuk beter uit. Alleen de gebruikssporen van de afgelopen 75 jaar waren gebleven. Diezelfde middag heb ik een eerste film vol geschoten om de camera te proberen en om te testen of alles nog werkte. De eerste resultaten waren bemoedigend, de belichting was in ieder geval in orde, het transport en de opnameteller werkten en het scherpstellen was weliswaar wat ongewoon maar niet onhandig.
De scherpte en het contrast van de negatieven was zoals van een Tessar verwacht kon worden. De overstraling bij tegenlicht en hoge contrasten paste bij een ongecoat objectief. Daar was met een hogere gradatie nog wel iets aan te doen.
Het enige dat tegenviel waren de kleine krasjes op de film. Een van de twee  rolletjes waar de film tijdens het transport overheen liep was in de loop der jaren wat geoxideerd. Met heel fijn schuurpapier en een beetje koperpoets was dat snel opgelost.

Op de zijkant van de zoeker staat een belichtingstabel. Het valt op dat hier sprake is van diafragma 4,5 terwijl op de camera zelf dat diafragma niet aangegeven is.

Ik kreeg er wel aardigheid in om met deze camera te fotograferen, tijd dus voor een tweede film. Het was wel jammer dat het filmtransport niet geautomatiseerd was. Die functie werd pas in latere modellen toegevoegd. Bij mijn camera moest je de film nog doorspoelen tot er een 1 in het rode venstertje onderop de camera zichtbaar werd, dan de filmteller op 1 zetten en het venstertje sluiten. Vanaf dat moment moest je vertrouwen op de filmteller naast de zoeker. Die was van boven makkelijk af te lezen maar blokkeerde niet als het volgende negatief bereikt was. Er was geen blokkering voor dubbelopnames en de sluiter werd ook niet automatisch gespannen. Het bleef een kwestie van opletten.
Het matglas was redelijk helder en helemaal leeg. Misschien waren een paar dunne hulplijnen handig geweest bij het rechthouden van de camera maar met alleen de randen ging het ook. Overigens was de begrenzing van de zoeker nogal zuinig, er stond aanzienlijk meer op de negatieven dan ik had verwacht, maar ook dat wende.


Afgezien van het wat krappe zoekerbeeld is de Ikoflex II een fijne camera om mee te fotograferen. Niet voor het snelle werk, daarvoor is de routine van transporteren en sluiterspannen niet geschikt, maar wel voor foto's waarvoor je rustig de tijd kan nemen om standpunt en compositie te bepalen. Maar dat geldt in principe voor de meeste camera's van voor de oorlog.
De ongecoate Tessar heeft wat moeite met tegenlicht, maar verder is het een mooie lens die scherp en contrastrijk tekent. In de hoeken is er sprake van wat lichtafval en de scherpte en het contrast nemen wat af bij grote diafragma's maar over het algemeen is het een mooi objectief.
De eigenschappen van de lens kunnen bij het juiste onderwerp ook meehelpen om het beeld en de gewenste sfeer te versterken. Ook in lichtsituaties waar andere oude lenzen het al snel laten afweten.
Het mooiste vind ik nog dat deze camera het gewoon nog doet zoals het ooit, meer dan 75 jaar geleden, bedoeld was. En dat zonder uitgebreid onderhoud. Alles functioneert nog, alles voelt nog degelijk aan en dat zonder een spoortje van speling. Wat dat betreft heeft de kwaliteit het grote succes nooit in de weg gestaan.


















maandag 24 februari 2014

De Propaganda-foto van de 'Pelikaan'.


Een foto-montage uit 1933.

In de nacht van 18 december 1933 vertrok de Fokker F.XVIII 'Pelikaan' van de K.L.M. voor een 'versnelde postvlucht' van Schiphol naar Batavia. Het doel van deze tocht was het genereren van publiciteit voor de K.L.M. in het algemeen en voor de Indië-lijn in het bijzonder. Dat slaagde uitstekend. De kranten stonden er vol van en heel Nederland zat aan de radio gekluisterd om het laatste nieuws te horen.
Met passend publiciteitsmateriaal kon de K.L.M. optimaal profiteren van deze massale aandacht. Er was echter één probleem, de Pelikaan was vertrokken zonder dat er een bruikbare publiciteitsfoto beschikbaar was.


Op zich was een vliegtocht naar Indië in 1933 niet bijzonder. Er vertrok elke week een K.L.M.-toestel naar de Oost om 10 dagen later in Batavia aan te komen. Er was  sprake van een geregelde luchtdienst, op dat moment zelfs de langste geregelde luchtdienst ter wereld.
Vanuit de zakenwereld werd echter de wens geuit voor een snellere postdienst want in tegenstelling tot passagiers behoefde de post geen nachtrust. Het Comité Snelpost Nederland-Indië spande zich daarom in om in het najaar van 1933 een snelle postvlucht uit te voeren met de speciaal voor dat doel gebouwde Pander S4 'Postjager'.
Dw P.T.T. gaf een nieuwe, driehoekige, luchtpostzegel voor speciale vluchten uit en de K.L.M. stelde een 2e piloot en een radio-telegrafist met ervaring op de Indië-route beschikbaar. Daarnaast kondigde de K.L.M. zelf ook een versnelde postvlucht aan, in dit geval met de nieuwe Fokker F.XX 'Zilvermeeuw'.
De voorbereidingen werden uitgebreid in de pers besproken en het geheel kreeg het karakter  van een wedstrijd.
De Postjager vertrok als eerste, op 9 december. Een dag later stond ze al met motorpech in Italië aan de grond. Die zou Batavia voor de Kerst niet halen.

Alle ogen waren nu gericht op de Zilvermeeuw. In de nacht van 18 december waren honderden mensen naar Schiphol gekomen om de Fokker F.XX te zien vertrekken. Onder hen de minister van Binnenlandse Zaken en de directeur-generaal van de P.T.T. De motoren draaiden warm, de post was ingeladen en de bemanning stond klaar; gezagvoerder Iwan Smirnoff, piloot Piet Soer, boordwerktuigkundige Grosfeld en marconist Beukering. Er werd afscheid genomen van familie en collega's en toen stopte motor 2, een kam-wiel had het begeven. De hangar werd weer gesloten en het werd stil op Schiphol.
Ook de Zilvermeeuw zou niet voor de Kerst in Indië zijn.

Nog geen uur later kondigde dhr. Plesman, directeur der K.L.M, aan dat de vlucht alsnog uitgevoerd zou worden. Niet met de Zilvermeeuw maar met één van de gewone dienst-toestellen van de Indië-route, de Pelikaan, een Fokker F.XVII. Dat toestel was weliswaar minder snel maar wel betrouwbaar en vertrouwd. De post werd overgeladen, de bemanning ging aan boord en om 4 uur 28 verdween de Pelikaan in de donkere nacht.

Tot aan Marseille werd er gewerkt aan een nieuw vluchtplan omdat de Pelikaan met 190 km/u veel minder snel was dan de Zilvermeeuw die wel 250 km/u haalde. Meer vliegen en minder rusten. Er werd alleen nog maar geland om te tanken. Aanvankelijk hoopte men om het in zes dagen te halen maar gaandeweg werd duidelijk dat het sneller kon.
Uiteindelijk werd Batavia bereikt in 4 dagen, 4 uur en 40 minuten. Sneller nog dan met de Zilvermeeuw gepland was. De bemanning werd als helden onthaald door een uitzinnige mensenmassa. De kranten stonden er vol van, zowel in Indië als in Nederland. "Practisch heeft de bemanning heel weinig geslapen. Met zwarte koffie en Cognac hield men zich op de been." meldde het Soerabaiasch Handelsblad. In de Nederlandse kranten werd alleen de zwarte koffie genoemd.

In Indië kreeg de bemanning enkele dagen relatieve rust en de Pelikaan een extra benzine-tank van 670 liter. Op tweede kerstdag vertrok de Pelikaan weer naar Holland met aan boord 500 kilo nieuwjaarspost. Ondanks veel tegenwind en slecht weer wist men de terugreis nog sneller te volbrengen. Op 30 december 's avonds was het ijskoud, donker en mistig op Schiphol. Meer dan twintigduizend mensen wachtten de Pelikaan op. In het donker hoorden ze het toestel wel maar zagen het niet. Pas bij de tweede poging lukte het Smirnoff de machine veilig uit de mist op de grond te zetten. "Met tranen in de ogen werd het volkslied gezongen... Toen werd het Nederlandse volk zich weer meester. Het ging de bemanning huldigen."

Ik kende de foto van de Pelikaan met bemanning al uit verschillende boeken. Dat het een montage was zag ik pas toen ik in een antiquariaat een originele afdruk tegen kwam. De foto zat in een schoolschrift uit de jaren '30 met knipsels over vliegtuigen, ooit verzameld door een jongen uit Den Haag. Deze afdruk was een stuk scherper dan de reproducties die ik kende en het was duidelijk te zien dat de bemanning uitgeknipt en op een andere achtergrond was geplakt. Het contrast van de twee beelden was ook niet hetzelfde. Bij het vliegtuig stond de zon links achter, bij de bemanning kwam het licht van rechts.

Vooral aan de onderkant van de jassen is goed te zien dat het beeld uitgeknipt is.
De K.L.M. beschikte in de jaren '30 al over een uitgebreide Fototechnische Dienst. Deze was vooral actief op het gebied van luchtcartografie maar ze maakte ook "opnamen voor illustratieve weergave van fabrieks- en handelsterreinen, groote werken enz. enz." Luchtfoto's dus. En daarnaast verzorgde ze de propagandafoto's ten behoeve van het eigen bedrijf. Het begrip propaganda had toen een minder beladen betekenis dan tegenwoordig.


Tijdens het invliegen van de F.XX in het najaar van 1933 was er door een K.L.M-fotograaf een foto gemaakt van Smirnoff, Soer, Grosfeld en Beukering voor de Zilvermeeuw. Zeer waarschijnlijk met een 10x15cm camera. De bemanning in uniform met overjas en handschoenen, het was koud en bewolkt. Ik kan mij voorstellen dat Smirnoff een rondje sigaretten uitgedeeld heeft terwijl de fotograaf zijn camera instelde. Smirnoff rookte Gold Flake. Op het moment dat het glasnegatief in de camera zat gingen de sigaretten omlaag, iedereen keek vriendelijk maar vastberaden in de lens en de foto was gemaakt.


Afdrukken van deze foto werden verspreid onder de geïllustreerde pers zodat zij over passend beeldmateriaal beschikten. Zo stond ze in het blad 'Sport in Beeld' van 12 december. Het Algemeen Handelsblad gebruikte de foto nog op 22 december bij het bericht dat de Pelikaan te Batavia was aangekomen, maar daarbij was de Zilvermeeuw op de achtergrond al weggeretoucheerd en was alleen de bemanning afgebeeld. Voor promotiedoeleinden was de oorspronkelijke foto volledig ongeschikt geworden.

De foto-montage is in verschillende boeken gedupliceerd.
Ik denk dat ze toen bij de K.L.M. Fototechnische Dienst de schaar in een afdruk hebben gezet en de bemanning zo netjes mogelijk hebben uitgeknipt. De losse bemanning is daarna op een bestaande foto van de Pelikaan geplakt (deze bestaat ook als ansichtkaart, zonder bemanning), de randjes zijn nog een beetje weggewerkt en daarna werd alles opnieuw gefotografeerd zodat er nieuwe afdrukken konden worden gemaakt. Deze werden dan weer aan de pers beschikbaar gesteld. Zo stond de montage op 3 januari in de Telegraaf bij een interview met Piet Soer.

Foto-montage en luchtfotografie werden in de jaren '30 vaak gebruikt in de reclame.
Collages en foto-montages waren in de jaren '30 niet ongebruikelijk in de reclame- en publiciteitsfotografie al was dat vaak in een duidelijk herkenbare vorm en in combinatie met grafische elementen. De foto-montage van de Pelikaan staat wat dat betreft veel dichter bij de huidige beeldmanipulatie waarbij publiciteitsfoto's vaak uit meerdere elementen worden samengesteld. In de reclame is dat algemeen geaccepteerd, in de nieuwsfotografie absoluut niet.
Een montage als van de Pelikaan zou tegenwoordig de krant niet meer halen zonder dat daar een uitgebreide discussie over beeldmanipulatie en journalistieke integriteit op volgt.

Met huidige technieken zou zo'n montage wel een stuk sneller en nauwkeuriger kunnen worden gedaan. Daar staat tegenover dat er analoog ook al heel wat mogelijk was. Negatieven van 10x15cm hadden als voordeel dat er niet of nauwelijks vergroot hoefde te worden zodat er bij reproductie weinig verlies in scherpte op trad. Nadeel was dat in de nieuwe foto de randen van het uitgeknipte fotopapier ook haarscherp in beeld kwamen. Bij reproductie in kranten en tijdschriften was dat door het gebruikte raster niet te zien en in de boeken waarin de foto later verscheen viel het ook nauwelijks op. Maar op een afdruk op fotopapier was duidelijk te zien dat hier sprake was van enig plak- en knipwerk.
Uiteindelijk is deze foto-montage wel het iconische beeld van de Pelikaan-vlucht geworden. Het beeld is zelfs in 2009 nog gebruikt op een postzegel als één van de hoogtepunten uit de Nederlands luchtvaart-geschiedenis. Wat dat betreft had de K.L.M. zijn propaganda goed op orde.