vrijdag 30 augustus 2013

Olympus Trip 35



Je kan je afvragen hoe bijzonder een camera is waarvan in 15 jaar meer dan 5 miljoen exemplaren zijn verkocht*. Een echt verzamelobject is het niet, de eerste camera's verschillen nauwelijks van de laatste. Het bijzondere aan de Olympus Trip is vooral het ontwerp, dat was zo goed en doordacht dat er in vijftien jaar nauwelijks veranderingen nodig waren. Dat maakt de Trip nog steeds interessant. 

De Olympus Trip 35 was ontworpen als camera om op vakantie of bij andere uitstapjes zonder veel gedoe herinneringen en gebeurtenissen vast te leggen, vandaar de naam. Een all-round camera waar iedereen probleemloos mee kon fotograferen. Het gebruiksgemak stond voorop, daarom waren er maar weinig instelmogelijkheden maar aan de beeldkwaliteit werden geen concessies gedaan. Het resultaat was een degelijke compacte camera met een uitstekend objectief, eenvoudig in het gebruik en met een verrassend betrouwbare belichtingsautomaat.

Het verschil tussen de eerste en de laatste Trip zit in de details.
Links een Trip uit 1967, rechts uit 1984.

De Trip 35 verscheen in 1967 op de markt en de werd tot in het begin van de jaren '80 geproduceerd. Veel verschil tussen de eerste en de laatste versie is er niet, de ontspanknop was eerst zilverkleurig en later zwart, het flitsschoentje was glimmend en later mat. Alleen de allereerste serie had een ISO-instelling tot 200 in plaats van 400 en de afstandssymbolen waren allemaal oranje. Daarna was het meest gebruikte symbool, de 'snap-shot' instelling, rood.
Afgezien van de zeldzame zwarte uitvoering uit het eind van de jaren '60 is er in uiterlijk dus niet zo veel verschil. Alleen het gewicht wordt in de loop der jaren minder, de eerste Trip weegt 415 gram, de laatste 385. Dat betekent meer kunststof en minder metaal en waar mogelijk werden een aantal schroefjes weggelaten.

Qua ontwerp komt de Trip overeen met de succesvolle halfkleinbeeldcamera's van de Pen EE serie, maar dan opgeschaald naar volformaat kleinbeeld. De vormgeving is eenvoudig en traditioneel met als subtiele toevoeging het karakteristieke knikje in de bovenkant dat van de Pen F spiegelreflexcamera geleend is. Een stukje plastic naast de zoeker geeft de illusie van een meetzoeker en de lichtmeter rond de lens geeft de indruk van een groter en lichtsterker objectief. Alles bij elkaar maakt het geheel een serieuze indruk.

De techniek is grotendeels overgenomen van de Pen EE. Rondt de lens zit een lichtgevoelige selenium-cel. Deze cel geeft een kleinee spanning af, hoe meer licht er op valt hoe hoger de spanning. Door die spanning komt er een naaldje in beweging. Bij het indrukken van de ontspanknop komen er twee getrapte metalen plaatjes omhoog die tegen het naaldje stoppen. Het eerste plaatje heeft twee treden voor de twee beschikbare sluitertijden; 1/40e en 1/200e seconde. Het tweede plaatje heeft twee trappetjes waarbij elke trede overeenkomt met een diafragma-opening van 2.8 tot 22 in 1/3e stops. Als er te weinig licht is blokkeert de sluiter en verschijnt er een rode vlag in de zoeker.
De diafragma-sluitertijd combinaties worden volledig mechanisch gekozen. Omdat de enige stroom die nodig is door de selenium-cel wordt geleverd is er verder geen batterij nodig. Het enige nadeel is dat de selenium-cel door inwerking van het licht langzaam achteruit gaat. Het is dan ook raadzaam om, als je niet fotografeert, altijd de lensdop op de camera te houden.

De mechanische belichtingautomaat.

In situaties met weinig licht adviseert de gebruiksaanwijzing om een flitser te gebruiken en over te schakelen op 'manual'. Je kan dan zelf een diafragma kiezen afhankelijk van het richtgetal van de flitser en de afstand tot het onderwerp. De camera kiest dan altijd voor 1/40e als sluitertijd. Dit betekent overigens niet dat je zo een indirecte vorm van handbediening tot je beschikking hebt want de lichtmeter blijft werken. Bij te veel omgevingslicht bij een gekozen diafragma zal de camera automatisch een kleiner diafragma kiezen om overbelichting te voorkomen.
De enige manier om de automaat te misleiden is een soort mechanische 'exposure-lock'. De sluitertijd wordt bepaald als je de ontspanknop half indrukt. Je ziet dan onderin de zoeker een stukje van de rode vlag verschijnen. De belichting ligt dan vast, de compositie kan je daarna nog aanpassen voor je definitief afdrukt.

De zoeker is helder en de ingespiegelde kaderlijnen geven een betrouwbare indicatie van wat er in beeld komt. Er zijn extra hulplijntjes voor de beelduitsnede op korte afstand. Rechts onderin de zoeker zit een klein extra venstertje waarin de gekozen afstand is af te lezen en ook of de camera op A of op een vast diafragma is ingesteld.
De Trip werkt met zone-scherpstelling, de afstandsschaal geeft de keuze uit vier symbolen: een hoofdje, 2 figuurtjes, 3 figuurtjes of een berg. Onderop de lens staan de bijbehorende afstanden, 1m, 1,5m, 3m en ∞. De symbolen zijn oranje, alleen het symbool met de drie figuurtjes is rood. Dit is de meest gebruikte instelling, de zogenaamde 'snap-shot' instelling. Bij voldoende licht is de scherptediepte dan voor de meeste foto's toereikend (bij f8 is alles scherp van 2 tot 7 meter, bij f16 van 1,5 meter tot oneindig).


Het objectief is een Zuiko D. 1:2.8 f = 40mm. Deze lens, 4 elementen in 3 groepen, doet erg denken aan een Tessar, niet alleen qua ontwerp maar ook wat betreft de prestaties. Naar de randen is er sprake van enige lichtafval maar het objectief tekent mooi scherp en contrastrijk. Het brandpunt van 40 mm is prettig, niet te groothoekig maar wel met een grotere scherptediepte dan een normale 50 mm lens. Dat is sowieso handig vanwege de beperkte mogelijkheid om nauwkeurig scherp te stellen.

Het objectief is voorzien van een anti-reflectie coating.

Natuurlijk heeft de Olympus Trip zijn beperkingen, de camera is niet geschikt voor situaties met weinig licht, de mogelijkheden om de belichting te beïnvloeden zijn beperkt en de scherpstelmogelijkheden zijn beperkt. Maar in de meeste gevallen kan je er prima mee fotograferen.
Ik heb de Trip, met kleurenfilm, een paar keer meegenomen als tweede camera naast 6x6 zwart-wit en dat is mij heel goed bevallen. Sommige onderwerpen doen het nu eenmaal beter in kleur. Veel ruimte neemt de camera niet in en je kan er lekker vlot mee fotograferen.

Het leuke aan de Olympus Trip is dat, door het grote aantal geproduceerde camera's, het niet zo moeilijk is een goed werkend exemplaar te vinden. Bij voorkeur met lensdop en origineel tasje. De kans dat de lichtmeter dan nog werkt is het grootst. Bij een oudere lichtmeter kan het nodig zijn om de ISO-waarde aan te passen omdat de selenium-cel wat achteruit gegaan is.
Een Trip die in de A-stand en met afgedekte lens geen rode vlag toont bij het ontspannen is defect. Dan kan je beter op zoek naar een ander exemplaar. Er zijn er nog genoeg te vinden.



* Olympus zelf claimt een aantal van meer dan 10 miljoen verkochte exemplaren maar dan hebben ze het ook over een periode van 20 jaar. Waarschijnlijk tellen ze dan de latere modellen met auto-focus ook mee. Kwestie van creatief boekhouden.