maandag 23 december 2013

Olympus OM-1



Mijn eerste spiegelreflexcamera was een Olympus OM-1. Ik kocht hem eind jaren '80, tweedehands voor 350 gulden. Ik kreeg er een stoere aluminium fotokoffer bij,  2 zoomlenzen van een vergeten merk en een gammel statief. Dat statief is allang gesneuveld, die zoomlenzen zijn weg en de koffer staat op zolder. Maar de OM-1 is gebleven en ik fotografeer er nog regelmatig mee.

Ik had al een zwak voor de OM-1 sinds mijn vader er aan het begin van de jaren '70 één gekocht had. Ik was misschien niet helemaal ongevoelig voor zijn enthousiasme en ik weet ook dat ik toen al gefascineerd in de gebruiksaanwijzing heb zitten bladeren. Het zou nog even duren voordat ik aan een eigen camera toe was maar de folder die ik daarna zelf bij de fotozaak ben gaan halen heb ik nog steeds.


De Olympus OM-1was een bijzondere camera, dat was duidelijk. Waarom was voor mij toen nog redelijk abstract, maar ik liet mij graag meeslepen door de wervende tekst in de folder: 
"Zo werd dan de Olympus OM-1 gecreëerd in het zoeklicht van de wereldfotografie. Om de handzaamheid te optimaliseren werd volle aandacht geschonken aan ideale grootte, minimaal gewicht, minimaal geluid en schok, terwijl toch de vitale onderdelen zo groot mogelijk bleven. Om de nieuwe hoge standaard te handhaven (niet alleen van de camera zelf, maar ook en vooral van het totale systeem waarin hij wordt toegepast) werd voorzien in een zeer heldere, grote en wijde zoeker,een onbekrompen spiegel en een reeks van verwisselbare objectieven. En de camera moest wel gemaakt worden van materialen van extreem hoge kwaliteit om onder alle omstandigheden onaantastbaar te blijven. Daarom is de camerawand van roestvrijstaal, het materiaal van alle andere camera-onderdelen is versterkt en gehard, het inwendige frame is geribd en de camera is in z'n totaliteit onderworpen aan een duurzaamheidstest van 100.000 opnamen. Hierbij mag niet vergeten worden dat de OM-1 alleen maar kern is van een imposant en omvangrijk systeem. Voor Olympus heeft een spiegelreflex zonder systeem geen betekenis. Wie alleen kiekjes wil maken gelieve te volstaan met een gewone 35 mm camera. Dan is een dure, omvangrijke spiegelreflex beslist onnodig."
Dat maakte indruk, in ieder geval op mij. Ik was toen een jaar of twaalf.

Olympus was al ruim 50 jaar actief als producent van optische instrumenten. Dat begon in 1919 met de productie van microscopen. In de jaren '30 werden de eerste camera's gemaakt, vanaf de jaren '50 werden die ook geëxporteerd. Aanvankelijk waren dat nog vrij traditionele consumentencamera's die vooral opvielen door de uitstekende optiek maar naarmate de export toe nam werden de camera's eigenzinniger, overigens zonder dat dat een commercieel succes in de weg stond. Olympus was één van de meest succesvolle cameraproducenten van de jaren '60 en had bovendien een grote naam als producent van optische apparatuur voor medisch en wetenschappelijk gebruik.
Maar Olympus had toen nog geen kleinbeeld-spiegelreflex in het assortiment.

De hoofdontwerper van Olympus was Yoshihisa Maitani. Op 10-jarige leeftijd was hij begonnen te fotograferen met de Leica van thuis. Op zijn 16e had hij zelf al een camera in elkaar geknutseld omdat de Leica niet alles kon. Toen hij autotechniek ging studeren had hij al vier patenten op het gebied van fotografie op zijn naam staan. Daarna werd hij gevraagd om bij Olympus te komen werken. Zo'n aanbod weigeren was onbeleefd.
Bij het ontwerp van een camera stond voor Maitani het gebruiksgemak voorop. De afmetingen en het gewicht speelden daarbij een belangrijke rol. Een grote onhandige camera nam je minder snel overal mee naar toe en dus fotografeerde je minder. Dat uitgangspunt leidde onder andere tot de Olympus Pen halfkleinbeeldcamera uit 1959. Later gevolgd door de Pen EE-serie en de onconventionele Pen F, een halfkleinbeeld-spiegelreflex

Ter vergelijking de OM-1 met een andere camera uit dezelfde tijd, de OM-1 weegt nog geen 700 gram, de andere camera een kilo.

De, meestal professionele, spiegelreflexcamera's uit die tijd hadden allemaal min of meer dezelfde kenmerken; groot, zwaar en degelijk. Toen in de loop van de jaren '60 steeds meer fotoamateurs zich een spiegelreflexcamera konden veroorloven ontstond er een vraag naar eenvoudiger en goedkopere camera's. Maar die goedkopere camera's waren ook groot, zwaar en degelijk, ook al waren ze minder geavanceerd en hadden ze minder mogelijkheden.
Het bijzondere aan de Olympus OM-1 was dat de camera ontworpen was als spiegelreflexcamera met alle voordelen en mogelijkheden die daarbij hoorden maar wat formaat en gebruiksgemak betreft niet onder deed voor een goede meetzoekercamera.

Maitani en zijn team hadden vijf jaar nodig om een compleet nieuw camera-systeem te ontwikkelen. Het uitgangspunt was dat de camera compact, gebruiksvriendelijk en van hoge kwaliteit moest zijn.
Niets mocht van het fotograferen afleiden dus de bediening moest overzichtelijk en de zoeker groot en helder zijn. Er moest een ruim assortiment aan objectieven beschikbaar zijn, compact maar optisch van hoge kwaliteit en de camera moest ook geschikt zijn voor macro- en microfotografie, en aansluiten bij andere producten uit het assortiment van Olympus, van telescoop tot microscoop. 


Om de camera compact te houden werd de traditionele opbouw van een spiegelreflex losgelaten. Vaak zaten bij een gewone spiegelreflex de verschillende onderdelen aan de bovenkant van de camera, daar was het relatief vol terwijl er onderin de camera vaak nog wel ongebruikte ruimte was. Maitani verplaatste het sluitertijdenmechanisme daarom naar de onderkant van de camera. De sluitertijdenknop werd een ring rond de bajonetvatting. Zo ontstond er boven meer ruimte en zaten de verschillende functies elkaar minder in de weg. Daardoor was er ruimte om kwetsbare onderdelen degelijker en betrouwbaarder te maken.
Doordat de camera compacter werd kon het prisma dichter bij de spiegel worden geplaatst, en de spiegel werd zo groot mogelijk gemaakt waardoor het zoekerbeeld groter en helderder werd. De spiegel kreeg dan ook nog eens extra demping om ongewenste trillingen te voorkomen en het geluid te beperken.
Een naald in de zoeker gaf tussen een + en een - aan of de gekozen belichting correct was, verder was het beeld leeg. Lichtmeting gebeurde door de lens en bij volle lensopening, integraal met een lichte nadruk op het midden. Daarvoor zaten er twee CdS-cellen in het oculair die werkten op een 1,3 Volt kwikbatterij. Deze batterij was uitsluitend nodig voor de lichtmeter, de rest van de camera was volledig mechanisch.

Hoewel de camera een stuk compacter was dan gebruikelijk waren de knoppen en instelringen dat niet om een vlotte bediening te garanderen. Omdat voor sommige toepassingen, zoals bij een microscoop, een speciale matglazen nodig waren konden die makkelijk gewisseld worden. Daarbij hoefde het prisma niet, zoals gebruikelijk, verwijderd te worden. De terugwikkel ontgrendelknop zat op de voorkant van de camera in plaats van onderop zodat voor het verwisselen van film de camera niet van het statief hoefde te worden gehaald.
Ook bij de lenzen werd gestreefd naar een compact en ontwerp zonder dat dat ten kostte ging van de kwaliteit. De optische eisen voor alle objectieven lagen even hoog, het was niet zo dat goedkopere lenzen ook minder presteerden. Vanaf het begin was er een assortiment van bijna dertig objectieven leverbaar, van een 8 mm super-groothoek tot een 1000 mm tele-lens.
De introductie van de OM-1 in 1972 veroorzaakte nogal wat ophef, met name door het revolutionaire ontwerp, al werd er wel getwijfeld aan de duurzaamheid van zo'n kleine camera. Ook de markt reageerde aanvankelijk afwachtend maar uiteindelijk werd de OM-serie de meest verkochte spiegelreflexcamera van de jaren '70.

Een voorbeeld van de compact ontworpen Zuiko-objectieven, de 85 mm 2.0 is nauwelijks groter dan de 50 mm

De Olympus OM-1 van mijn vader was de eerste spiegelreflexcamera waar ik af en toe een foto mee maakte, later kocht ik er zelf één. Ik ben dus niet helemaal onbevooroordeeld ten opzichte van deze camera, het was mijn eerste referentiekader. De voordelen en specifieke eigenschappen van de OM-1 leerde ik pas later, toen ik andere camera's in handen kreeg, waarderen. Geen enkele andere camera heeft ooit volledig de plaats van mijn OM-1 ingenomen.
Het enorme assortiment aan mogelijkheden was overigens geen doorslaggevend argument om Olympus trouw te blijven. Ik heb er in de loop der jaren een aantal objectieven bij gekocht, eerst een 35 mm, daarna een 135 mm want die was niet al te duur. Er is ook een OM-2 bijgekomen, met flitser, en na lang sparen en zoeken een 85 mm 2.0 (dat was nog voor internet bestond). Later heb ik ook nog een 24 mm en een 28 mm gekocht. Bij elkaar meer dan voldoende om leuk te kunnen fotograferen. Soms neem ik alleen een body met een 50 of  35 mm mee, in andere gevallen wat meer objectieven maar heel veel buiten het gebied van 24 tot 85 mm kom ik niet. Ik mis het ook niet. Voor mij is dat meer dan voldoende.

Misschien is het uit gewoonte dat ik nog steeds graag met mijn Olympus fotografeer. Maar het is ook gewoon een hele prettige en pure vorm van fotograferen. Je kan je volledig op het beeld concentreren en wordt niet afgeleid door allerlei extra functies die om aandacht vragen. Je stelt de belichting in, je stelt scherp en je maakt een foto, meer hoeft dat niet te zijn. Het is fijn dat je het ingewikkelder kan maken als het nodig is maar meestal hoeft dat niet.
Ik denk dat meneer Maitani het zo ongeveer bedoeld moet hebben.
Het blijft een mooie camera om af en toe wat reportage-fotografie mee te doen.
















woensdag 20 november 2013

Nikon EM




De Nikon EM uit 1979 kreeg al snel de bijnaam 'de Nikon voor meisjes'. Het was voor Nikon dan ook een a-typische camera. De EM was licht, compact en gebruiksvriendelijk. Bovendien was de camera deels van plastic. Een 'echte' Nikon hoorde groot, zwaar en degelijk te zijn, en van metaal.
De EM paste in de trend naar lichte en compacte spiegelreflexcamera's. Het jaar daarvoor waren de laatste Nikkormats vervangen door de meer handzame en gebruiksvriendelijke FM en FE. Die camera's gelden nu als 'klassieke' Nikon's. De EM heeft die status nooit bereikt en dat is misschien niet terecht. Veel eigenschappen van de EM kwamen later terug in andere Nikon's. Wat dat betreft was de EM vooruitstrevender dan de FM en FE.

Dat de Nikon EM geen klassieker is geworden maakt dat de camera tegenwoordig betrekkelijk voordelig te vinden is. Ik was niet direct op zoek naar een Nikon EM, eerder naar een 50 mm lens. Maar toen ik een EM tegenkwam met een 50 en een 28 mm lens leek mij dat wel een voordelige oplossing. Ik hou wel van een compacte camera en deze EM zag er netjes uit, mechanisch leek alles in orde en de lichtmeter deed het nog op twee bijna lege batterijen. Het leek mij wel aardig om de EM een keer te proberen, ondanks de negatieve reputatie die de camera had, of juist daarom.

Qua techniek is de EM een typische jaren '70-camera. Het toepassen van nieuwe materialen en elektronica had geleid tot de ontwikkeling van een nieuwe generatie spiegelreflexcamera's die toen door het tijdschrift Focus als 'compactcamera's' werden omschreven. Naast de meer geavanceerde camera's kwamen er ook eenvoudiger modellen op de markt. Deze waren bedoeld voor de minder in fototechniek geïnteresseerde amateur die echter wel over een camera van goede kwaliteit wilde beschikken en daarmee probleemloos wilde fotograferen.
De Nikon EM was zo'n camera, makkelijk in het gebruik en grotendeels automatisch. Eerdere niet-professionele Nikon's moesten het nog doen met namen als Nikkorex of Nikkormat maar de EM kreeg gewoon de naam Nikon op het spiegelhuis. De speciaal voor de EM ontworpen lenzen kregen dan weer niet de naam Nikkor, zoals gebruikelijk voor Nikon-objectieven, maar moesten het doen met de naam Nikon E-series. Verschil moest er zijn.

De Nikon EM is een automatische spiegelreflexcamera met diafragmavoorkeuze. De enige manier om de belichting te beïnvloeden is een klein blauw (en bij latere modellen zilverkleurig) knopje op de voorkant waarmee een tegenlichtcorrectie van twee stops kan worden toegepast. Verder is er een B-stand voorzien en, als reserve, de stand M90, een vaste sluitertijd van 1/90e seconde voor als de batterijen op zijn en als flitssynchronisatietijd. Daarnaast is er nog een knopje voor de batterijcontrole en een zelfontspanner. Ingewikkelder wordt het niet.
De lichtmeter begint te werken als de ontspanknop half ingedrukt wordt, een wijzertje links in de zoeker geeft dan de belichtingstijd aan. Als er bij een gekozen diafragma overbelichting dreigt, boven 1/1000e seconde, of bewegingsonscherpte, onder 1/60e seconde, is er een piepje hoorbaar. De lichtmeter gaat 20 seconden na het loslaten van de ontspanknop automatisch weer uit. De automaat werkt overigens pas vanaf dat de filmteller op 1 staat.

De bediening is zo eenvoudig dat de gebruiksaanwijzing nauwelijks nodig is.
Qua ontwerp loopt de EM vooruit op de jaren '80 waarin 'design' steeds belangrijker wordt. Voor het ontwerp werd samengewerkt met de Italiaanse ontwerper Giorgetto Giugiaro die vooral bekend is in de auto-industrie. Hij ontwierp onder andere de eerste Volkswagen Golf en Fiat Panda maar ook de BMW M1 en de Lotus Esprit. Die samenwerking met een vormgever betekende niet dat de EM een opvallende of opzichtige camera is geworden. De EM is gewoon goed ontworpen, ergonomisch in orde en misschien wat eleganter dan zijn tijdgenoten. Het meest eigenzinnige was misschien dat de camera alleen maar leverbaar was in het zwart, ongebruikelijke voor die tijd. Dat zwart werd later vooral een kenmerk van de professionele camera's van Nikon zoals onder andere de F3, de D4 en de D800 die ook door Giugiaro vormgegeven zijn.
Zwart is natuurlijk ook een makkelijke en voor de hand liggende kleur voor het met glasvezel versterkte polycarbonaat waarvan de kap en bodemplaat gemaakt zijn. 

Omdat de EM licht en goedkoop was kreeg de camera de reputatie minder duurzaam te zijn dan andere Nikon's. In de praktijk blijkt dat reuze mee te vallen.
De meeste EM's doen het na 30 jaar nog gewoon al zijn er een paar zwakke punten. Bij mijn camera was het kunststof deel van de transportknop afgebroken en het plastic van de terugwikkelslinger is ook kwetsbaar. Die onderdelen zijn nog makkelijk te vervangen.
Dat geldt niet voor de elektronica, een deel daarvan zit op een keramische printplaat en als de camera een harde klap maakt dan kan die breken. Dan kan je de camera verder wel afschrijven. Maar in principe is een camera ook niet ontworpen om hard te vallen. De meeste camera's gaan daarvan kapot. 


De EM was geen losse camera binnen het assortiment van Nikon maar de kern van een eigen camerasysteem binnen het grote geheel. Speciaal voor de EM was een aantal nieuwe objectieven ontworpen onder de naam E-series. Naast de 50 mm 1.8 waren dat een 35 mm 2.5 en een 100 mm 2.8. Later kwamen daar nog een 28 mm 2.8 en een 135 mm 2.8 bij en een aantal zoomlenzen. Deze lenzen waren compacter en lichter dan de gebruikelijke Nikkor-objectieven en ook qua prijs pasten ze beter bij de EM. Om het gewicht en de prijs laag te houden werd voor het mechanische deel vooral aluminium en kunststof gebruikt, wat toen nog ongebruikelijk was. Aanvankelijk waren de objectieven helemaal zwart, later werden ze van een aluminium ring voorzien zodat het geheel er minder als plastic uit zag.
Optisch deden deze lenzen nauwelijks onder voor de duurdere lenzen, door de eenvoud van het ontwerp waren ze op sommige punten zelfs beter dan vergelijkbare Nikkors. Een aantal van deze ontwerpen heeft later nog een tweede leven als AF-objectief gekregen.
Voor de EM was ook een speciale winder leverbaar, de MD-E met een transportsnelheid van 2 beelden per seconde, en een systeemflitser, de SB-E met een richtgetal van 17. Daarnaast konden ook andere (Nikon-)flitsers gebruikt worden en natuurlijk ook alle andere Nikkor-lenzen.

De Nikon Series E 50 mm lens is mooi compact.

Een belichtingsautomaat heeft zijn nadelen maar als de lichtsituatie niet al te uitdagend is kan je er prima mee werken. De lichtmeting is integraal met nadruk op het midden en na een eerste test zie ik geen reden tot klagen. De automaat geeft je de ruimte om je volledig te concentreren op het onderwerp, het scherpstellen en de compositie.
De zoeker is relatief groot en helder en het matglas heeft een instelwig met daar omheen een cirkel met microprisma's. Dat werkt prettig en snel.
Er komt wel flink meer beeld op het negatief dan je in de zoeker ziet. Dat voorkomt teleurstelling als je, zoals in de gebruiksaanwijzing, op Kodachrome dia-film werkt en je dia's laat inramen. Maar Kodachrome wordt niet meer gemaakt en ik had nog een paar rolletjes Tri-X liggen. Als je dan het hele beeld scant, zoals ik gewend ben, zit je soms wat ruim in je compositie. Dat is iets om de volgende keer rekening mee te houden.

De originele lens- en bodydop maken een goedkope indruk.
De lensdop blijft wel beter zitten dan de normale Nikon-dop van zwart plastic.


Eigenlijk is het jammer dat de Nikon EM zo'n ondergewaardeerde camera is. Op zich is het een fijne camera om mee te fotograferen, handzaam en gebruiksvriendelijk. Wat dat betreft is het een geslaagd ontwerp, eenvoudig en doelmatig, maar een groot verkoopsucces is het nooit geworden.
Voor een deel ligt dat aan de eerlijkheid waarmee Nikon de camera presenteerde. Het duidelijk toepassen van kunststof was ongebruikelijk en ten opzichte van de andere Nikon's maakte de camera een goedkope en minder degelijke indruk. Inmiddels is het gebruik van plastic heel gewoon en het feit dat er nog heel wat goed werkende EM's te vinden zijn geeft aan dat wat duurzaamheid betreft de camera ook aardig mee kan.
De doelgroep was de liefhebber die wel een goede camera wilde maar zich niet teveel in de techniek wilde verdiepen en die doelgroep zal ook voor een groot deel uit vrouwen hebben bestaan. Op zich is er niets mis met zo'n doelgroep maar daar betekende de naam Nikon niet zo veel. Nikon had vooral een sterke reputatie opgebouwd binnen de groep mensen die wèl in fototechniek geïnteresseerd was, maar daar betekende de EM weer niet zo veel.
Dat is jammer want het is best een bijzondere camera. Ook voor meisjes.






zaterdag 28 september 2013

Gevabox




Er bestaan in ieder geval 3 verschillende camera's met de naam Gevabox. De eerste was een bakelieten box voor 6x6 uit 1950. Wat later volgde een rechthoekige metalen box voor 6x9, afgewerkt in chroom en zwart. De laatste variant uit 1955 was enigszins gestroomlijnd, ook voor 6x9 en van metaal en kunststof. Ze werden op de markt gebracht door de firma Gevaert uit Mortsel bij Antwerpen.
Géén van deze camera's was echter door Gevaert zelf gemaakt. De firma Gevaert was eerst en vooral producent van lichtgevoelig materiaal, het was ooit zelfs één van de grootste producenten van lichtgevoelig materiaal ter wereld. Het assortiment omvatte naast fotopapier, glasplaten en films ook röntgenfilm en lichtgevoelig materiaal voor de wetenschap en de grafische industrie.
Na een fusie met Agfa in 1964 verdween de naam Gevaert geleidelijk naar de achtergrond. Ook de naam Agfa is inmiddels grotendeels verdwenen, in ieder geval dan toch in de fotografie. Het huidige Agfa-Gevaert is een multinational die nog steeds actief is op het gebied van beeldvorming en ook IT-systemen voor de grafische industrie en de medische wereld. Het bedrijf heeft zo'n 12000 medewerkers en een jaaromzet van meer dan 3 miljard.
Hoewel Gevaert zich dus voor een groot deel richtte op de professionele markt voor lichtgevoelig materiaal was de Gevabox vooral bedoeld voor de beginnende amateur. De Gevabox was een eenvoudige boxcamera voor 120 film, uiteraard van Gevaert, waarmee de jonge vader zijn familiegeluk kon vastleggen.

Het soort foto waarvoor de Gevabox bedoeld was. Dit stond op de film die er nog in zat.
De krassen komen door het slecht werkend transport, de vlekken door ouderdom.
Fotograaf onbekend.

Ik zag de Gevabox staan op een rommelmarkt. Een nogal gedrongen constructie van bakeliet die opviel door de witte details. Het ontwerp was niet heel erg fraai maar grafisch wel uitgesproken. De sluiter deed het nog en (Oeps!) er zat ook nog een film in. Had ik misschien zo maar een zelfportret gemaakt.
De camera had twee diafragma's, 11 en 8, en twee tijden, M(oment) en Z(eit). Deze letters verraadden een Duitse oorsprong. Deze eerste Gevabox werd dan ook geproduceerd door Herman Wolf Gmbh uit Wuppertal. Dat bedrijf produceerde dezelfde camera overigens ook onder de naam Adox 66. Dit ten behoeve van de firma Adox, één van de concurrenten van Gevaert.
De camera had een kleine briljantzoeker, midden boven de lens. Het lensje zelf leek zo op het eerste gezicht een eenvoudige meniscus, en bleek dat later ook te zijn. Het lensje had een schroefdraad waarmee het in of uit de camera kon worden gedraaid. Zo was het mogelijk om scherp te stellen, op ∞-7, 6-4 of 3-1,5 meter. Dat maakte deze camera dan toch net iets interessanter dan de meeste boxjes.

Nadat de film er uit was kon ik de camera wat beter bekijken. De sluiter deed het maar bleef af en toe hangen. Alles liep een beetje stroef en de camera was vuil en stoffig en waar mogelijk een beetje roestig. De verschillende stukken bakeliet zaten met schroeven aan elkaar dus uit elkaar halen leek mij niet zo'n probleem. Dat er in het binnenwerk een stukje kunststof was afgebroken was minder leuk. Dit stukje was weg. Het had één van de staafjes op z'n plaats gehouden waar tijdens het transport de film over rolt. Dat staafje was ook weg. Ik begreep meteen waarom de film zo stug transporteerde.
Heel ingewikkeld was de constructie verder niet, 4 stukken bakeliet, een metalen plaatje met daarop de sluiter en het diafragma, wat losse knopjes en klemmetjes en 6 roestige schroeven om alles bij elkaar te houden. Degelijk maar niet bijzonder elegant ontworpen. Het bakeliet voelde zwaar aan, behalve het afdekplaatje van de filmhouder, maar dat was dan ook gebroken. Ik had geen idee hoe dat kon.


Tijdens het schoonmaken kwam ik verder geen andere problemen meer tegen zodat ik kon beginnen aan de reconstructie. Van een stukje hard plastic heb ik het ontbrekende ashoudertje zo goed mogelijk nagemaakt. Een beetje schuren en vijlen. Daarna op zijn plaats gelijmd met secondenlijm. Na nog meer schuren en vijlen zag het er weer aardig uit, het was in ieder geval functioneel. Het afdekplaatje heb ik ook meteen gelijmd. Het asje kwam uit een andere, al lang geleden afgeschreven camera en had bijna de goede maat.
De montage begon voorspoedig, de sluiter viel makkelijk op z'n plaats en na wat proberen deden de knopjes voor diafragma en sluitertijd het ook weer. De filmhouder zat ook vrij snel in elkaar. Maar daarna zat het even tegen. Ik kreeg de filmhouder niet op zijn plaats. Niet in zijn geheel en ook niet in onderdelen. De transportknop zat in de weg. En die zat vast met een veertje dat ik eigenlijk niet los wilde halen. Ik verwachtte dat ik dat pas na veel gepruts weer op zijn plaats zou krijgen. Uiteindelijk toch maar gedaan en de filmhouder schoof zo op zijn plaats. Daarna inderdaad een hele tijd zitten prutsen om de veer weer op zijn plaats te krijgen. Ik denk wel dat als ik het anders had gedaan, ik het afdekplaatje opnieuw had kunnen lijmen.


Van de eenvoudige meniscus verwachtte ik niet al te bijzondere prestaties. Diafragma 8 leek mij niet toereikend om alle lensfouten te corrigeren. In werkelijkheid was het grootste diafragma overigens eerder F/11, diafragma 11 kwam dan weer meer in de buurt van F/16, maar ook dit bleek niet toereikend.
Ik verwachtte meer van de mogelijkheid tot scherpstellen; portretten en foto's van onderwerpen dichtbij die met een boxcamera met vast objectief niet mogelijk waren. Wat dat betreft werd aan de verwachtingen voldaan. Zelfs ingesteld op oneindig was de voorgrond redelijk scherp maar de horizon amper. Volgens mij liep het scherptebereik van 1,5 tot maximaal 6 meter. Bij diafragma 8 was de scherptediepte niet genoeg om alles voorbij die afstand scherp te krijgen, zelfs niet met de lens op oneindig.
De kwaliteit van de lens was matig, het midden was redelijk scherp maar aan de randen en in de hoeken bleef alles wazig. Overigens was er nauwelijks sprake van lichtafval naar de hoeken. Het tegendeel leek eerder het geval, zeker in situaties met veel tegenlicht. Waarschijnlijk omdat de lens al dat licht niet aan kon.
Bij diafragma 11 namen zowel de scherpte als de scherptediepte toe en ook de lensfouten werden minder. Maar ook dat leverde geen briljante foto's op, de foto's bleven een beetje wollig.
Op volle opening was de camera dus alleen geschikt voor onderwerpen dichtbij, in voldoende licht maar zonder al te veel contrast en zeker geen tegenlicht. Met gesloten diafragma kon je iets meer risico's nemen maar de mogelijkheden bleven beperkt.
De zoeker was eigelijk te klein maar gaf dan wel weer meer aan dan er uiteindelijk op het negatief kwam. Dat was dus ook al geen sterk punt. Bovendien was de camera ergonomisch ook niet erg doordacht. De ruimte voor de film was moeilijk te bereiken, de achterwand sloot nogal stroef maar de klemmetjes die de achterwand op zijn plaats moeten houden zaten dan weer te los. Dat kan door ouderdom komen maar heel betrouwbaar voelde alles niet aan.

Het is mij gelukt om een paar aardige foto's met deze Gevabox te maken maar ik denk niet dat ik er snel weer mee op stap ga. Daarvoor zijn de resultaten te wisselvallig en de kwaliteiten te beperkt. Bij Gevaert vonden ze dat waarschijnlijk ook want heel lang bleef de camera niet op de markt. In 1951 kwam er een nieuwe Gevabox op de markt, ook geproduceerd door Herman Wolf, maar een compleet andere camera, de Gevabox 6x9.

Opname met diafragma 8, afstand ingesteld op 4-6 meter.
Het werkelijke scherptepunt ligt veel dichterbij en dus buiten beeld.

Bij diafragma 11 is de beeldkwaliteit al een stuk beter.


Het sterke punt van de Gevabox; een close-up.

















vrijdag 30 augustus 2013

Olympus Trip 35



Je kan je afvragen hoe bijzonder een camera is waarvan in 15 jaar meer dan 5 miljoen exemplaren zijn verkocht*. Een echt verzamelobject is het niet, de eerste camera's verschillen nauwelijks van de laatste. Het bijzondere aan de Olympus Trip is vooral het ontwerp, dat was zo goed en doordacht dat er in vijftien jaar nauwelijks veranderingen nodig waren. Dat maakt de Trip nog steeds interessant. 

De Olympus Trip 35 was ontworpen als camera om op vakantie of bij andere uitstapjes zonder veel gedoe herinneringen en gebeurtenissen vast te leggen, vandaar de naam. Een all-round camera waar iedereen probleemloos mee kon fotograferen. Het gebruiksgemak stond voorop, daarom waren er maar weinig instelmogelijkheden maar aan de beeldkwaliteit werden geen concessies gedaan. Het resultaat was een degelijke compacte camera met een uitstekend objectief, eenvoudig in het gebruik en met een verrassend betrouwbare belichtingsautomaat.

Het verschil tussen de eerste en de laatste Trip zit in de details.
Links een Trip uit 1967, rechts uit 1984.

De Trip 35 verscheen in 1967 op de markt en de werd tot in het begin van de jaren '80 geproduceerd. Veel verschil tussen de eerste en de laatste versie is er niet, de ontspanknop was eerst zilverkleurig en later zwart, het flitsschoentje was glimmend en later mat. Alleen de allereerste serie had een ISO-instelling tot 200 in plaats van 400 en de afstandssymbolen waren allemaal oranje. Daarna was het meest gebruikte symbool, de 'snap-shot' instelling, rood.
Afgezien van de zeldzame zwarte uitvoering uit het eind van de jaren '60 is er in uiterlijk dus niet zo veel verschil. Alleen het gewicht wordt in de loop der jaren minder, de eerste Trip weegt 415 gram, de laatste 385. Dat betekent meer kunststof en minder metaal en waar mogelijk werden een aantal schroefjes weggelaten.

Qua ontwerp komt de Trip overeen met de succesvolle halfkleinbeeldcamera's van de Pen EE serie, maar dan opgeschaald naar volformaat kleinbeeld. De vormgeving is eenvoudig en traditioneel met als subtiele toevoeging het karakteristieke knikje in de bovenkant dat van de Pen F spiegelreflexcamera geleend is. Een stukje plastic naast de zoeker geeft de illusie van een meetzoeker en de lichtmeter rond de lens geeft de indruk van een groter en lichtsterker objectief. Alles bij elkaar maakt het geheel een serieuze indruk.

De techniek is grotendeels overgenomen van de Pen EE. Rondt de lens zit een lichtgevoelige selenium-cel. Deze cel geeft een kleinee spanning af, hoe meer licht er op valt hoe hoger de spanning. Door die spanning komt er een naaldje in beweging. Bij het indrukken van de ontspanknop komen er twee getrapte metalen plaatjes omhoog die tegen het naaldje stoppen. Het eerste plaatje heeft twee treden voor de twee beschikbare sluitertijden; 1/40e en 1/200e seconde. Het tweede plaatje heeft twee trappetjes waarbij elke trede overeenkomt met een diafragma-opening van 2.8 tot 22 in 1/3e stops. Als er te weinig licht is blokkeert de sluiter en verschijnt er een rode vlag in de zoeker.
De diafragma-sluitertijd combinaties worden volledig mechanisch gekozen. Omdat de enige stroom die nodig is door de selenium-cel wordt geleverd is er verder geen batterij nodig. Het enige nadeel is dat de selenium-cel door inwerking van het licht langzaam achteruit gaat. Het is dan ook raadzaam om, als je niet fotografeert, altijd de lensdop op de camera te houden.

De mechanische belichtingautomaat.

In situaties met weinig licht adviseert de gebruiksaanwijzing om een flitser te gebruiken en over te schakelen op 'manual'. Je kan dan zelf een diafragma kiezen afhankelijk van het richtgetal van de flitser en de afstand tot het onderwerp. De camera kiest dan altijd voor 1/40e als sluitertijd. Dit betekent overigens niet dat je zo een indirecte vorm van handbediening tot je beschikking hebt want de lichtmeter blijft werken. Bij te veel omgevingslicht bij een gekozen diafragma zal de camera automatisch een kleiner diafragma kiezen om overbelichting te voorkomen.
De enige manier om de automaat te misleiden is een soort mechanische 'exposure-lock'. De sluitertijd wordt bepaald als je de ontspanknop half indrukt. Je ziet dan onderin de zoeker een stukje van de rode vlag verschijnen. De belichting ligt dan vast, de compositie kan je daarna nog aanpassen voor je definitief afdrukt.

De zoeker is helder en de ingespiegelde kaderlijnen geven een betrouwbare indicatie van wat er in beeld komt. Er zijn extra hulplijntjes voor de beelduitsnede op korte afstand. Rechts onderin de zoeker zit een klein extra venstertje waarin de gekozen afstand is af te lezen en ook of de camera op A of op een vast diafragma is ingesteld.
De Trip werkt met zone-scherpstelling, de afstandsschaal geeft de keuze uit vier symbolen: een hoofdje, 2 figuurtjes, 3 figuurtjes of een berg. Onderop de lens staan de bijbehorende afstanden, 1m, 1,5m, 3m en ∞. De symbolen zijn oranje, alleen het symbool met de drie figuurtjes is rood. Dit is de meest gebruikte instelling, de zogenaamde 'snap-shot' instelling. Bij voldoende licht is de scherptediepte dan voor de meeste foto's toereikend (bij f8 is alles scherp van 2 tot 7 meter, bij f16 van 1,5 meter tot oneindig).


Het objectief is een Zuiko D. 1:2.8 f = 40mm. Deze lens, 4 elementen in 3 groepen, doet erg denken aan een Tessar, niet alleen qua ontwerp maar ook wat betreft de prestaties. Naar de randen is er sprake van enige lichtafval maar het objectief tekent mooi scherp en contrastrijk. Het brandpunt van 40 mm is prettig, niet te groothoekig maar wel met een grotere scherptediepte dan een normale 50 mm lens. Dat is sowieso handig vanwege de beperkte mogelijkheid om nauwkeurig scherp te stellen.

Het objectief is voorzien van een anti-reflectie coating.

Natuurlijk heeft de Olympus Trip zijn beperkingen, de camera is niet geschikt voor situaties met weinig licht, de mogelijkheden om de belichting te beïnvloeden zijn beperkt en de scherpstelmogelijkheden zijn beperkt. Maar in de meeste gevallen kan je er prima mee fotograferen.
Ik heb de Trip, met kleurenfilm, een paar keer meegenomen als tweede camera naast 6x6 zwart-wit en dat is mij heel goed bevallen. Sommige onderwerpen doen het nu eenmaal beter in kleur. Veel ruimte neemt de camera niet in en je kan er lekker vlot mee fotograferen.

Het leuke aan de Olympus Trip is dat, door het grote aantal geproduceerde camera's, het niet zo moeilijk is een goed werkend exemplaar te vinden. Bij voorkeur met lensdop en origineel tasje. De kans dat de lichtmeter dan nog werkt is het grootst. Bij een oudere lichtmeter kan het nodig zijn om de ISO-waarde aan te passen omdat de selenium-cel wat achteruit gegaan is.
Een Trip die in de A-stand en met afgedekte lens geen rode vlag toont bij het ontspannen is defect. Dan kan je beter op zoek naar een ander exemplaar. Er zijn er nog genoeg te vinden.



* Olympus zelf claimt een aantal van meer dan 10 miljoen verkochte exemplaren maar dan hebben ze het ook over een periode van 20 jaar. Waarschijnlijk tellen ze dan de latere modellen met auto-focus ook mee. Kwestie van creatief boekhouden.












dinsdag 30 juli 2013

Kodak Six-20 'Brownie' D




Soms kom je op een rommelmarkt een camera tegen waar nog een film in zit. Nieuwsgierigheid wint het dan wel eens van rationeel denken. Dat was het geval bij deze Kodak Six-20 'Brownie' D. Een leuke maar verder niet erg interessante boxcamera, gewoon één van de vele Kodak boxcamera's uit de jaren '50 zonder veel instelmogelijkheden en eigenlijk iets te duur. Maar er zat nog een film in en dus heb ik hem toch maar gekocht.


De 'Brownie' D kwam uit de Engelse Kodak fabriek, was uitsluitend geschikt voor de nu wat onhandige 620-film en werd gemaakt van 1946 tot 1957. De camera had twee tijdinstellingen, Instant en Bulb, maar geen statiefaansluiting. Als extra was er wel een close-up lensje ingebouwd voor portretten tussen 3 en 6 feet.
Eigenlijk was de 'Brownie' E uit dezelfde tijd interessanter, die had wel een statiefaansluiting, twee zelfs, en naast de portretlens ook nog een ingebouwd geelfilter. Dat gaf iets meer mogelijkheden. Ik had er al jaren één liggen, stukje familie-geschiedenis, maar nog nooit mee gefotografeerd vanwege het onhandige gedoe om 120-film op 620-spoel te wikkelen.
Ik had ook een 'Brownie' F, een speciale uitvoering van de E in beige en bruin met goudkleurige accenten speciaal voor dames. En ik had al een 'Brownie' C, de eenvoudigste variant uit deze serie, zonder portretinstelling. Ook ooit gekocht omdat er een film in zat maar dat had niets opgeleverd.
Een A en B zijn nooit gemaakt dus ik had de serie min of meer compleet. Al zou de echte verzamelaar nog door kunnen gaan met de verschillende varianten met metalen of plastic transportknop, verticale of horizontale strepen op het front en versies met en zonder flitscontact.


Uiteindelijk ging het mij om de film die in de 'Brownie' D zat, een rolletje Agfa Isopan ISS, waarschijnlijk uit de jaren '60. De teller stond op 7 dus er was een redelijke kans dat er iets op stond. Nadat ik de film er uit gehaald had heb ik de camera afgestoft, een dood insect tussen de sluiter vandaan gehaald en de lensjes schoongemaakt. Heel ingewikkeld was dat allemaal niet, de voorkant zat als een soort deksel klemvast op de box, daaronder zat een zeer eenvoudig mechaniek.


Voor de aardigheid heb ik zelf ook nog even een film volgeschoten. Ik had nog een rolletje Verichrome Pan op 620-spoel liggen, goed tot mei 1964. Het was mooi weer dus het leek mij wel een geschikt moment om dat te gebruiken.
Het fotograferen ging aanvankelijk probleemloos maar  bij opname 7 sprong de achterwand opeens open. Toen was het filmpje vol. De sluiting was een metalen klemmetje waarvan de uiteinden omhoog staken. Deze konden dus makkelijk ergens achter blijven haken. Niet meteen het meest betrouwbare systeem.


Toen ik de films ging ontwikkelen waren mijn verwachtingen niet meer zo hoog gespannen. Het inspoelen van de films ging ook niet heel erg soepel. De drager was een stuk dunner en flexibeler dan moderne films. Bovendien hadden de films meer zo'n vijftig jaar opgerold gezeten en hadden ze wat moeite met de nieuwe vorm waar ze opeens in gedwongen werden. Met wat gepruts is het uiteindelijk gelukt om beide films netjes in de ontwikkeltank te krijgen. Daarna 12 minuten ontwikkeld in X-tol 1+1 van 24º C. De ontwikkeltijd was een beetje een gok, langer dan gebruikelijk. Ik had gehoopt dat ik daarmee de teruggelopen gevoeligheid van de film kon compenseren. Dat was maar gedeeltelijk gelukt. De negatieven waren nog vrij dun maar er stond in ieder geval wat op.



De Agfa film had het meeste te lijden gehad van de geschiedenis, misschien omdat de film al belicht was. Een flinke sluier, vlekken en krassen en de vier belichtte beelden waren dun en allen bewogen. Een vage herinnering aan een dagje Madurodam en Scheveningen.


De Verichrome Pan was er wat beter vanaf gekomen, ook hier was sprake van een stevige sluier maar deze was niet vlekkerig. De negatieven vertoonden ook meer contrast, in ieder geval de eerste vijf, de rest was onbruikbaar door de openspringende achterwand. Misschien hadden de negatieven iets ruimer belicht mogen worden maar die mogelijkheid zat niet op deze box.
Helemaal scherp waren de foto's niet, zelfs het midden had iets wolligs en naar de randen toe werd dat niet beter. Maar dat hoort een beetje bij een eenvoudige meniscus lens, net als lichtafval in de hoeken. Bij de opnames met de close-up lens werden die eigenschappen nog eens versterkt. Nog minder scherpte naar de randen en nog donkerder hoeken. Dat neemt niet weg dat het een handige optie is want zonder dit lensje ligt de 'scherpte' redelijk ver weg, op een meter of tien. Met portretlens is dat rond anderhalve meter.
Op een contactafdruk valt dat allemaal niet zo op en dat was in de jaren '50 de meest voor de hand liggende manier van afdrukken, een afdruk van 10x15 cm werd toen een vergroting genoemd. Misschien ben ik wel te kritisch.
Het is jammer dat de zoekers niet wat nauwkeuriger zijn, er komt nu nog flink wat beeld bij op het negatief maar niet aan alle kanten evenveel. En de achterwand is ook niet helemaal lichtdicht.




Alles bij elkaar is de Kodak Six-20 'Brownie' D een aardige maar geen bijzondere camera, hij ziet er leuk uit maar presteert maar matig. De film die er in zat leverde ook niet echt een verassing op. Het positieve is dat de Verichrome Pan nog heel aardige negatieven heeft opgeleverd, beter dan ik verwacht had van een vijftig jaar oude film.