zondag 20 december 2015

Zeiss Ikon Contaflex III (863/24)


Toen in 1953 de nieuwe Contaflex van Zeiss Ikon werd geïntroduceerd was dat groot nieuws. In ieder geval voor de vakpers. Veel kleinbeeld reflexcamera's waren er nog niet en het feit dat Zeiss Ikon nu ook met zo'n camera op de markt kwam was het vermelden waard.
Alleen de voorbespreking in Focus (14 nov. 1953) was al een halve pagina waard. Dat was voor die tijd best veel want productinformatie nam maar een kleine plaats in binnen de kolommen van het blad. Toen de redactie de camera daadwerkelijk in handen had gehad en uitvoerig had getest werd er nog eens een hele pagina aan gewijd (6 maart 1954).

Waar de redactie zich vooral verbaasd over toonde was de keuze voor een vast objectief met centraalsluiter. De reeds bestaande reflexcamera's hadden gordijnsluiters en verwisselbare lenzen. Wat dat betreft koos Zeiss Ikon voor een heel eigen parcours. Dit was vooral een keuze voor betrouwbaarheid. De lens was de vertrouwde Tessar, in dit geval een 1:2.8 45 mm, de sluiter was de bekende Synchro-Compur met een snelste tijd van 1/500e seconde. Gordijnsluiters werden niet betrouwbaar genoeg bevonden voor de Contaflex al paste Zeiss Ikon die wel toe in de Contax meetzoekercamera's.

Eén van de pluspunten van de Contaflex was dat het spannen van de sluiter gekoppeld was aan het filmtransport, weliswaar nog met een draaiknop, maar wel een functie die in die tijd nog niet zo gebruikelijk was.
Daarnaast beschikte de camera over een heldere matglaszoeker die, dankzij een 'Vorwahl-Springblende', scherpstellen bij volle lensopening mogelijk maakte. Ook niet gebruikelijk in die tijd maar wel een eigenschap die de camera, volgens de redactie van Focus, uitermate geschikt maakte voor kleurenfotografie.

De sluiterconstructie was voor die tijd bijzonder geavanceerd. Scherpstellen gebeurde met open sluiter en volle lensopening. Bij het indrukken van de ontspanknop ging eerst de sluiter dicht, de spiegel klapte omhoog net als de hulpsluiter die de film afschermde tegen strooilicht, daarna sloot het diafragma tot de gekozen waarde waarna de sluiter de ingestelde belichtingstijd open ging.
Na de opname bleef de spiegel opgeklapt tot de film getransporteerd werd. Dan ging de hulpsluiter weer dicht, de spiegel omlaag en de sluiter en het diafragma weer open. Een vlugterug-spiegel was nog niet voorzien.
Op de redactie van Focus hadden ze de sluiter wel 50 keer achter elkaar af laten gaan en toen had men er wel vertrouwen in dat deze constructie lang mee zou gaan. Deze zelfde sluiter zou later ook in Hasselblad-objectieven worden toegepast.

Na de eerste Contaflex kwam aan het begin van 1955 de Contaflex II op de markt, een vrijwel identieke camera maar met een ingebouwde lichtmeter. Die lichtmeter was nog niet gekoppeld met de sluitertijden, het was gewoon een losse lichtmeter die onder de terugwikkelknop in het camerahuis was ingebouwd.
Deze eerste Contaflexen hadden een vast objectief met frontlens-scherpstelling. De sluiter en het diafragma bevonden zich in het midden van de lens. Het verwisselen van lenzen was dus niet mogelijk. Wel was er een 1.7 tele-converter leverbaar.


In 1957 kwamen de Contaflex III en IV op de markt, de eerste zonder en de tweede met lichtmeter. Hiervoor werd een nieuwe lens ontwikkeld, een 1:2.8 50 mm Tessar met afneembare frontlens. Scherpstellen gebeurde nu door de hele lens te verschuiven, optisch beter maar het maakte de constructie niet eenvoudiger. 
In plaats van de frontlens kon een 35 of 85 mm Pro-Tessar geplaatst worden waardoor de beeldhoek veranderde, beide met een lichtsterkte van 1:4. De Pro-Tessaren waren groot en zwaar, niet de meest elegante oplossing maar het was wel knap bedacht en optisch een hele prestatie. Later kwam daar nog een 115 mm Pro-Tessar bij, een klont glas met een frontlens van 67 mm waardoor de camera ruim vier ons zwaarder werd. Gewicht en ergonomie lijken niet de belangrijkste uitgangspunten te zijn geweest van de ingenieurs van Zeiss Ikon.


De ontwikkeling van de Contaflex ging nog een tijdje door, er kwamen modellen met sneltransport, gekoppelde lichtmeting, belichtingsautomaat en later zelfs door-de-lens lichtmeting. De camera's werden steeds gecompliceerder en de beperkingen van het systeem steeds duidelijker. De keuze in brandpunten was beperkt en de lichtsterkte van de objectieven bleef ver achter bij de concurrentie.
Inmiddels waren gordijnsluiters steeds betrouwbaarder geworden en was er een ruim aanbod van kleinbeeld reflexcamera's, vooral uit Japan, met een uitgebreid assortiment aan objectieven.


Ik had een Contaflex III gevonden op een rommelmarkt, met alleen de standaardlens. De camera zag er redelijk uit en alles leek ook nog goed te functioneren. Ik heb de buitenkant schoongemaakt en het glaswerk opgepoetst en er verder niet zo veel aan gedaan. Er zat nog wat vuil op de spiegel maar dat heb ik laten zitten. Ik wilde de camera niet meteen open schroeven, ik wilde er eerst mee fotograferen. De sluitertijden waren niet meer helemaal correct, tussen 1/3e en 2/3e stop te ruim dus daar heb ik bij het belichten rekening mee gehouden. Kleurenfilm er in en naar buiten.


Het scherpstellen ging wat moeizaam, voor mijn gevoel zaten de knoppen op de scherpstelring niet op de goede plaats. Later kwam ik in het boekje 'Tips für die Contaflex' van Prof. Dr. Josef Stüpfer een foto tegen waarop in beeld werd gebracht hoe je je vingers moet houden. Ik heb het geprobeerd maar het voelt niet natuurlijk. Misschien is het een kwestie van wennen. Er stond ook nog in hoe je de camera kon bedienen als je maar één hand had, misschien handig in het Duitsland van de jaren '50 ik heb het maar niet geprobeerd.
Midden in het matglas zit een instelwig, als het beeld doorloopt is het scherp. Daar omheen zit een cirkel gewoon matglas. De rest van het beeld is altijd scherp. Op zich valt hier heel goed mee te werken. De zoeker geeft bovendien redelijk nauwkeurig aan wat er in beeld komt.
Het is even wennen dat de spiegel niet meteen na de opname terug klapt maar omdat je na de opname toch de camera van je oog moet halen om de film door te draaien is dat niet zo'n probleem. Heel snel kan je toch niet werken met deze camera.


De meeste negatieven zagen er goed uit maar er waren een paar foto's zwaar overbelicht. Waarschijnlijk is de sluiter even blijven hangen na de opname. Ook hadden een aantal opnames last van een paar lichte strepen in beeld. Ik denk dat de spiegel met hulpsluiter ook niet meer helemaal lichtdicht is. In het Contaflex boekje stond ook nog dat er een speciale opening in het camerahuis zat om met een kwastje de spiegel schoon te maken. Het stof op de spiegel was schuimrubber, stukjes half vergaan schuimrubber. Ik ben bang dat deze camera toch nog een keer open moet om te kijken waar dat had moeten zitten.
De scherpte is prima en het contrast  is goed. Wat dat betreft doet de coating zijn werk. Alleen bij opnames tegen de zon in, met de zon in beeld, is er wel vaag een blauwe lichtvlek onder in beeld te zien.


De eerste modellen van de Contaflex waren geen slechte camera's. Ik denk zelfs dat de Contaflex I de beste kleinbeeld reflexcamera was die er in het begin van de jaren '50 te koop was. Degelijk en betrouwbaar en de camera zat ingenieus in elkaar. Het ontwerp was echter niet bijzonder innovatief en kende nogal wat beperkingen. Daardoor werd het verschil met de concurrentie die voor een fundamenteel ander ontwerp met gordijnsluiter had gekozen steeds groter. Terwijl de ingenieurs van Zeiss Ikon de camera's steeds ingewikkelder maakten om niet achterop te raken werden ze links en rechts ingehaald door steeds betere camera's met meer mogelijkheden, die prettiger in het gebruik waren en veel eenvoudiger van constructie en daardoor goedkoper.
Wat dat betreft is het wel bijzonder dat laatste Contaflex nog tot 1972 in productie is gebleven. Rendabel was dat natuurlijk al lang niet meer, maar het was wel knap dat de ingenieurs het zo lang hebben volgehouden.


 





woensdag 30 september 2015

Glory Box-Camera 6x9 (Nefotaf, 1949)




De Glory Box-camera is een typisch voorbeeld van een Nederlandse camera uit de  jaren vlak na de Tweede Wereldoorlog. Vanuit een combinatie van inventiviteit, huisvlijt, Hollands-ondernemerschap en na-oorlogs optimisme ontstonden toen verschillende bedrijfjes die zich richtten op het produceren van eenvoudige box-camera's. Eén daarvan was Nefotaf uit Weert, de Nederlandse Fotografische Apparaten Fabriek. Het eerste 'fotografische apparaat' dat geproduceerd werd was de Glory Box, een box-camera  die in 1949 door Foka in Rotterdam op de markt gebracht werd.

Er was in de jaren na de bevrijding veel vraag naar (eenvoudige) camera's maar nauwelijks aanbod. Er heerste materiaalschaarste, er was gebrek aan deviezen en er golden importbeperkingen op luxe-goederen. Hier lagen mogelijkheden voor de Nederlandse industrie. Die mogelijkheden werden overigens snel minder toen de importrestricties weg vielen en het aanbod van goedkope, massaal geproduceerde box-camera's uit het buitenland weer op gang kwam. Begin jaren '50 was het snel afgelopen met de camera-productie in Nederland.

De firma Nefotaf werd in 1948 opgericht door de heren Vlijmen en Bartels en de Glory Box-Camera was de eerste en meest succesvolle camera die geproduceerd werd. Er werden zo'n 2500 exemplaren van gemaakt. Daarna werd de naam veranderd in Nefox omdat de naam Glory al in het buitenland in gebruik zou zijn voor een camera. Van de Nefox zouden nog circa 1000 exemplaren worden gemaakt voordat in 1950 de Nefox II op de markt kwam, een modernere versie van het oorspronkelijke ontwerp, waarvan zo'n 750 stuks werden gemaakt. Hier werden nog een aantal varianten van afgeleid; de Nefox Lux, de Fox en de Olympic, een speciaal met het oog op de Olympische Spelen van 1952 bedacht model. Het werd geen succes, de Spelen werden niet in Nederland gehouden maar in Helsinki. Nefotaf zou nog jaren bestaan als machine en apparaten fabriek maar er werden in Weert geen camera's meer geproduceerd.


De Glory Box was zoals gebruikelijk bij box-camera's vrij eenvoudig van constructie maar de zorgvuldige uitwerking van een aantal details gaf aan dat er meer dan gemiddelde aandacht aan het ontwerp was besteed.
De kern van de camera was een houten plankje met daarin de lens. Aan de voorkant zat de rotatiesluiter, de verschillende diafragma's en twee kleine reflex-zoekertjes. In het plankje twee statiefaansluitingen met Duitse draad. Het plankje gaf stevigheid aan het omhulsel van dun aluminium. De voorkant was afgedekt met een frontplaat met daarop groot de naam Glory in fraaie Art-Deco letters. Voor de lens zat een dun glaasje dat het inwendige moest beschermen tegen stof en vuil.
De diafragma-instelling werd weergegeven met drie in grootte verschillende cirkeltjes, geaccentueerd met witte verf, net als de letters M en T waarmee de sluiterinstellingen werden aangegeven.
De achterkant werd afgesloten met een deurtje waarlangs de metalen filmhouder in- en uitgenomen kon worden. Het rode film-venstertje was voorzien van een schuifje om lichtlekken te voorkomen. De filmhouder had geen twee maar vier rolletjes om de film langs te geleiden. Dat zag je zelfs niet bij de Box-Tengor van Zeiss.
De bekleding was van kunstleer waarin ter versiering enkele rechthoekige kaders waren gedrukt, achterop nog een keer de naam Glory in aangepaste letters in een scherp gepunte vierhoek. Op het leren draagriempje stond ook nog eens de naam Glory, weer in een ander lettertype. De naam Nefotaf kwam niet op de camera voor.
Het was in ieder geval duidelijk dat het niet de bedoeling geweest om de camera zo goedkoop mogelijk te produceren.


Het bleef natuurlijk een eenvoudige camera met een fixed-focus objectief van 105 mm. Voor de sluitertijden was er keuze uit Moment en Tijd, waarbij Moment een vrij constante 1/16e seconde was, in ieder geval bij mijn exemplaar. De drie diafragma's kwamen overeen met f/15, f/20 en f/37,5. Vrij klein, maar wel in verhouding met de lange sluitertijd. Die sluitertijd gaf bij het fotograferen uit de hand een redelijke kans op bewegingsonscherpte, de kleine diafragma's beloofden dan weer wel een flinke scherptediepte.

Met een 'snelle' film van 17 DIN (ISO 50) was de fotograaf uit 1949 aangewezen op mooi weer. Bij minder licht moest hij voor een goed belichte foto terugvallen op een tijdopname vanaf statief. Toen ik de camera probeerde was het aardig weer, wisselend bewolkt, en kwam ik redelijk uit met ISO 100-film.


Fotograferen met de Glory Box is als met alle box-camera's; compositie bepalen en afdrukken. De zoekers zijn klein maar nauwkeurig en door de kleine diafragma's is  de beeldkwaliteit goed. Naar de hoeken wat wazig, maar in het midden mooi scherp en briljant. Bij de grootste opening is het beeld scherp van 1,5 tot zo'n 10 meter, prima voor familie-kiekjes.
Onscherpte ontstaat vooral door de vrij lange sluitertijd. Zelfs als je er op let valt het niet mee om de camera 1/15e seconde stil te houden. Ik zou zelf voor een kortere sluitertijd en grotere diafragma's hebben gekozen. De optische scherpte was dan misschien iets minder geweest, de kans op bewogen foto's een stuk kleiner. Ik denk dat dat over het algemeen meer bruikbare negatieven had opgeleverd en de camera een stuk praktischer had gemaakt.





dinsdag 1 september 2015

Rolleiflex Automat (model K4A, 1952)


Eén van de meest indrukwekkende fotoboeken die ik ooit in handen heb gehad was 'Rotterdam, Dynamische stad' van Cas Oorthuys. Het stond bij mijn grootouders in de kast en van jongs af aan was ik gefascineerd door dit boek, niet alleen door het kloeke formaat, maar vooral door de imposante beelden van Rotterdam tijdens de wederopbouw, vierkant en zwart-wit. Cas Oorthuys fotografeerde met een Rolleiflex, ontdekte ik later.

Toen ik zelf begon te fotograferen was dat, om praktische redenen, vooral met kleinbeeld. Zo'n 10 jaar geleden kreeg ik een Lubitel 2. Daar ben ik toen wat mee gaan experimenteren. Dat was leuker dan verwacht , mooie beelden, vierkant en zwart-wit. Al was het scherpstellen met de Lubitel niet zo handig. Dus kwam er een Yashica D. Die beviel beter maar het transport en de sluiter waren niet gekoppeld. Dus kocht ik een Yashica Mat 124 G. Die camera had af en toe wat moeite met tegenlicht maar ik was er heel tevreden mee. Tot ik voor niet al te veel geld een Rolleiflex Automat tegenkwam.

De Automat was de Rolleiflex in zijn meest kenmerkende vorm, zoals de camera jaren in productie zou blijven. Later kwamen er modellen met lichtsterkere optiek en een ingebouwde lichtmeter maar in basis veranderde de camera niet zo veel.
De Rolleiflex werd gemaakt door Franke & Heidecke, in 1920 opgericht als producent van 'Heidoscoop' stereocamera's. Deze camera's, waren voorzien van drie lenzen op een rij, twee voor de opname en in het midden een zoekerlens met reflexzoeker. Door afwisselend één van de opnamelenzen af te dekken konden ook enkelopnames gemaakt worden. Aan het eind van de jaren '20 kwam iemand op het idee om een camera voor enkelopnames te maken. Deze camera had maar één opnamelens en de reflexzoeker zat daar vlak boven. De film liep niet meer horizontaal maar verticaal door de camera. Zo ontstond een tweeoog-reflexcamera voor enkelopnames op rolfilm, de eerste Rolleiflex.

Die eerste Rolleiflex was meteen een succes, ondanks het voor die tijd compacte formaat leverde de camera kwalitatief goede beelden en de grote zoeker gaf de mogelijkheid om zorgvuldig de compositie te bepalen. Een prima reportage camera. Er werden in drie jaar tijd tweehonderdduizend van verkocht.
In 1932 kwam een verbeterde versie op de markt, de Standard Rolleilex, voorzien van een transporthandel waarmee nog sneller gewerkt kon worden. Later werd ook het spannen van de sluiter gecombineerd met de transportslag.

In 1937 kwam de eerste Rolleiflex Automat op de markt. Een camera met een verbeterd filmtransport. Het rode venstertje waarmee de eerste opname opgezocht moest worden was verdwenen. In de nieuwe camera liep de film tussen twee rolletjes door en de camera voelde zelf 'automatisch' waar de film begon. Verder was er weinig automatisch aan de camera; afstand, diafragma en sluitertijd moesten nog gewoon door de fotograaf bepaald en met de hand ingesteld worden. De Automat bleef, met kleine verbeteringen als gecoate objectieven en flitssynchronisatie, ruim 20 jaar in productie.


Mijn Automat was uit 1952. Er kon in die tijd uit drie verschillende lenzen worden gekozen; een 'Xenar' van Schneider uit Kreuznach, een lens van het Tessar-type, of een 'echte' Tessar, een 'Zeiss Jena Tessar' uit de Oost-Duitse Zeiss fabriek of een 'Opton Tessar' uit de West-Duitse fabriek in Oberkochen. Alledrie met een lichtsterkte van 3.5 en een brandpuntsafstand van 75 mm. Ik hoefde die keuze niet meer te maken. Mijn camera was voorzien van de Xenar.
Of er veel verschil is tussen de verschillende lenzen weet ik niet, ik heb geen vergelijkingsmateriaal. Op papier zou de Xenar net iets minder presteren maar of dat ook in het dagelijks gebruik merkbaar is kan je je afvragen. Voorlopig voldoet deze lens prima.
Bij volle opening is het beeld in het midden al prima, de randen blijven nog wat achter in scherpte en contrast. Bij diafragma 5.6 word dat al beter en vanaf diafragma 8 is er nauwelijks verschil. Het beeld is mooi egaal uitgelicht, alleen de uiterste hoeken blijven wat donkerder. 


De sluitertijden lopen van 1 tot 1/500e seconde al kan die laatste tijd alleen ingesteld worden voor het transport omdat er dan een extra veer voor moet worden gespannen. Bij het transporteren word niet alleen de sluiter maar ook de zelfontspanner gespannen. Die kan dus altijd gebruikt worden.
De Automat is voorzien van een geavanceerde sportzoeker. Het zoekerbeeld wordt op de gebruikelijke manier aangegeven door door een kleine en een grote vierkante opening te kijken maar daaronder zit nog een lensje waarmee via een spiegeltje een strook van het matglas te zien is en dus de scherpte is te controleren.



Sinds ik deze Rolleiflex heb ben ik er steeds meer mee gaan fotograferen. Ik vind het een prettige camera, het geheel is redelijk compact, overzichtelijk en in het grote zoekerbeeld is de compositie goed te beoordelen. Omdat er maar 12 foto's op een film passen wordt je automatisch gedwongen meer geconcentreerd te kijken. Als alles goed gaat levert dat mooie negatieven op.

Dat neemt niet weg dat de camera ook zo zijn beperkingen heeft. Het zoekerbeeld is spiegelverkeerd en het matglas is niet al te helder, ondanks de Heidosmat zoekerlens met een lichtsterkte van 2.8. Vooral de hoeken blijven wat donker.
Verder is er sprake van parallax omdat de zoeker- en de opnamelens niet op dezelfde hoogte zitten. In de zoeker schuift er weliswaar een masker mee maar op korte afstand is dat niet voldoende en bij weinig licht zijn de randen sowieso niet goed te zien. Voorwerpen dichtbij kunnen onverwacht storend in beeld komen omdat de opnamelens ruim 4 cm lager zit en ze door de zoeker niet te zien zijn. Zo heb ik een keer vooral gras gefotografeerd terwijl ik in de zoeker toch duidelijk schapen zag.

Het blijft ook een beetje goochelen met je handen. Scherpstellen doe je met  links terwijl je de camera in je rechterhand hebt, transporteren doe je met rechts terwijl de je de camera in je linkerhand hebt. Ook het inspoelen van een nieuwe film is niet het meest ergonomische systeem dat ik ken. Met de achterwand open wordt het toch een wat onhandig geheel.

Overigens zijn deze nadelen kenmerkend voor alle twee-oog reflexcamera's en dan is de Rolleiflex gewoon een heel goede camera, zorgvuldig ontworpen en  degelijk gebouwd. Mechanisch voelt alles degelijk en precies aan en de sluiter is  nog steeds zeer nauwkeurig. De camera heeft nadat ik hem gekocht had wel een professionele service-beurt gehad, daar durfde ik zelf niet aan te beginnen.
Het is een camera waar je nog steeds prima mee kan fotograferen. Vooral omdat je er een heel ander beeld mee maakt dan met een kleinbeeld of digitale reflexcamera. Dat komt niet alleen door de plastische beeldweergave maar ook door het in verhouding grote opnameformaat. Daardoor is de scherptediepte veel kleiner en is het verschil tussen scherp en onscherp veel groter.


Natuurlijk is er meer voor nodig dan eenzelfde camera om foto's te maken als Cas Oorthuys. Dat is dan ook niet mijn ambitie. Dat neemt niet weg dat ik vaak de Rolleiflex mee neem, gewoon omdat ik het leuk vindt om vierkante foto's in zwart-wit te maken. En wat dat betreft is de Rolleiflex Automat voor mij de ideale camera.









zondag 19 april 2015

Nedinsco Primo




Nederland heeft geen grote traditie als het om het produceren van camera's gaat. Enkele uitzonderingen daargelaten bestaat het merendeel uit box-camera's,  eenvoudig en goedkoop, met name uit de periode vlak na de Tweede Wereldoorlog. Er is maar één bedrijf dat zich serieus met kleinbeeldcamera's heeft beziggehouden. Dat was Nedinsco uit Venlo met als bekendste camera de Nedinsco Primo uit 1959.

Het is niet helemaal toevallig dat in de 20e eeuw de landen met een uitgebreide oorlogsindustrie ook toonaangevend waren in de fotografie. Optische apparatuur was noodzakelijk als ondersteuning van strategische wapens. Camera's voor de gewone consument waren vaak maar een bijproduct van die optische industrie.
Nederland voerde een strikte neutraliteitspolitiek en van optische industrie was nauwelijks sprake.
De Nedinsco Primo vond indirect zijn oorsprong in de oorlogsindustrie, maar wel via een lange omweg.

De Nederlandse Instrumenten Compagnie werd in 1921 opgericht als 'geheime' dochteronderneming van Carl Zeiss in Jena. Door het verdrag van Versaille mocht Duitsland na de Eerste Wereldoorlog zelf geen strategische goederen meer produceren en dat gold ook voor bepaalde optische apparatuur. Met een filiaal in Venlo, vlak bij de Duitse grens, werd die bepaling handig omzeild.
De productiemiddelen kwamen uit Duitsland. Het ontwerp van de nieuwe fabriek, in Bauhaus stijl, ook. Dat was van Hans Schlag, de huis-architect van Zeiss. Het meest kenmerkend aan het gebouw was de meer dan 35 meter hoge toren. Die was uitermate geschikt om periscopen en richtkijkers te testen.

Na de Tweede Wereldoorlog kwam het bedrijf in Nederlandse handen en ging zelfstandig verder. Het bestaat nog steeds als producent van optische systemen maar niet meer in de oorspronkelijke fabriek. Die is in 2007 verlaten. Inmiddels is het gebouw gerestaureerd en heeft verschillende andere bestemmingen gekregen.

Naast de productie van optische- en meetinstrumenten heeft Nedinsco zich eind jaren '50 ook even bezig gehouden met de productie van camera's. De eerste poging, in 1957, heette Argus, een kopie van de Color-Ideal 35 van Camera Werk Adolf Gerlach uit Wuppertal. Een eenvoudige kleinbeeldcamera met een 1:3.5 45 mm lens en een sluiter met drie tijden, 1/25e 1/50e en 1/100e, en B. Het werd geen groot succes, de productie werd gestopt na zo'n 500 exemplaren.


Eind 1958 kwam de Nedinsco Primo op de markt, ook geen al te geavanceerde camera maar wel een stuk succesvoller. Er werden er uiteindelijk 12000 van gemaakt.
Het ontwerp van de Primo was gebaseerd op een andere Duitse camera, de Steinette van Steiner-Optik uit Bayreuth maar de vormgeving was wat hoekiger. Bovendien was de Primo voorzien van sneltransport en een blokkering tegen dubbelopnames. De lens was weer een 1:3.5 45 mm, waarschijnlijk dezelfde als van de Argus, en de reeks sluitertijden was uitgebreid met 1/200e seconde.

In Focus nummer 1 van 1959 werd de camera besproken. De redactie was verheugd dat er weer een Nederlandse camera op de markt was verschenen die bovendien, door het besparen van invoerrechten, zeer gunstig geprijsd was. De camera werd dan ook van harte aanbevolen aan beginners en jongeren voor wie de kleinbeeldfotografie, door de lage prijs, nu nog eerder binnen bereik kwam.
Met een prijs van ƒ 59.50 was de Primo de goedkoopste kleinbeeldcamera op de Nederlandse markt, twintig gulden goedkoper dan de dichtstbijzijnde concurrent.

De allereerste exemplaren hadden een centraal accessoireschoentje bovenop de camera. Bij latere modellen was het verzonken en meer naar links geplaatst. Het exemplaar dat in Focus werd besproken was al met verzonken schoentje, net als de Primo die afgebeeld werd in de advertenties later dat jaar. Aanvankelijk waren de lenzen niet genummerd, ook dat kwam pas later, net als de variant met grijze in plaats van zwarte bekleding. 


Heel elegant was de camera niet. Het camerahuis was weliswaar vrij compact maar de ombouw van de lens was in verhouding vrij groot en in de vorm van een kubus met schuin afgesneden hoeken. Daardoor was er weinig ruimte om de camera goed vast te houden.
De ontspanknop was dun en lang. Dat was nodig omdat de beweging van deze knop via een hefboom over te brengen op de sluiter. Het scharnierpunt van deze hefboom zat voorbij de aansluiting met de sluiter waardoor de beweging nogal lang en zwaar was.
Het inleggen van film moest via de onderkant. Nadat de bodemplaat los was genomen kon de film in een losse opwikkelspoel gestoken worden. Het geheel kon dan weer voorzichtig in de camera worden gedaan waarbij er op gelet moest worden dat de film voor de aandrukplaat kwam. Bij het schoonmaken kwam ik nog een snippertje film tegen achter die aandrukplaat. Dat was dus bij een vorige gebruiker van deze camera wel eens mis gegaan.
Als alles op zijn plaats zat moest de filmteller op 0 gezet worden waarna de camera gereed was om te fotograferen.

Voor het zover was had ik de sluitertijden gecontroleerd en die kwamen geen van alle overeen met de opgegeven waarden. De langere tijden,1/25e en 1/50e seconde, kwamen beide in de buurt van 1/40e, de snellere tijden, 1/100e en 1/200e kwamen niet boven 1/60e seconde uit. Het leek mij zinvol om de sluiter eerst schoon te maken voor ik er een film in deed.

De frontlens was vrij eenvoudig te demonteren. De ring met afstanden zat vast met drie kleine schroefjes. Nadat die los was kon het eerste lenselement losgedraaid worden. Dit deel had dubbel schroefdraad, goed om te weten als je de lens weer exact op dezelfde manier teug wilt zetten.
De afdekplaat daaronder zat vast met twee schroefjes, de sluitertijdenring zat alleen vast met taai geworden smeermiddel. Het geheel zat sowieso goed in de drek.


Het tweede lenselement heb ik losgedraaid met een stalen lineaal. Dat was misschien niet het meest ideale gereedschap hiervoor maar het werkte wel. Daarna was het even zoeken tot ik ontdekte dat de lensombouw min of meer los zat. Eén klein puntje onderop hield het geheel op zijn plaats. Met voorzichtig duwen en wrikken kreeg ik het geheel voorbij het flitscontact en diafragmaschuifje. De diafragmaschaal had ik om beschadiging te voorkomen maar even losgehaald.


De sluiter en het camerahuis waren met elkaar verbonden via een tussenstuk dat aan beide kanten met vier schroeven vast zat. Deze schroeven zaten recht tegenover elkaar. Daar was dus met een gewone schroevendraaier niet bij te komen. Met de achterkant van een afbreekmesje in een tangetje lukte dit wel en daarna lag de sluiter open. Vol met vuil en vet.
Ik wilde verder niet teveel los halen dus ik heb het maar in zijn geheel in de wasbenzine gelegd. Daarna alles voorzichtig schoongeborsteld. Het vet op de diafragmalamellen heb ik met een wattenstaafje weggehaald.


De sluiter bleek een stuk eenvoudiger dan ik verwacht had. De dubbelopnameblokkering gaf de suggestie dat  de sluiter  tijdens het transporteren gespannen werd. Dat was niet zo. Het spannen gebeurde pas tijdens het indrukken van de ontspanknop. De snelheid waarmee de sluiter daarna terug schoot werd bepaald door een veer. De verschillende sluitertijden werden bereikt door die veer meer of minder ruimte te geven. Dat leek mij niet zo heel nauwkeurig en betrouwbaar. Dat bleek ook wel nadat alles weer in elkaar zat. De sluitertijden varieerden nu van 1/30e in plaats van 1/25e seconde via 1/40e en 1/50e naar 1/60e in plaats van 1/200e. Dat was nog ver van de oorspronkelijke bedoeling maar iets nauwkeuriger dan voor het schoonmaken. Misschien dat de variatie groter was toen de camera nieuw was maar het leek mij voorlopig voldoende voor een eerste test.

De gebruiksaanwijzing adviseerde om film van minimaal 17/10º DIN te gebruiken. Ik had nog wat T-max 100 (21/10º DIN) liggen dus dat leek mij wel geschikt. Het was die dag bewolkt. Het inleggen van de film ging door de verschillende losse onderdelen een beetje onhandig maar verder sprak alles vanzelf. Sluitertijd en diafragma kiezen en dan de afstand instellen. Dat laatste kan in principe heel nauwkeurig, de frontlens heeft een slag van bijna 360 graden vanaf oneindig tot de kortste instelafstand van 1.20 meter. Die afstand moet je dan wel zelf schatten, de enige controle die je verder hebt is het negatief.


Het eerste wat mij opviel na het ontwikkelen van de film was de spatiëring van de negatieven. Aan het begin van de film vrij krap, verderop steeds ruimer. Ik begreep meteen wat de redactie van Focus bedoeld had met 'het opwikkelsysteem voor de kleinbeeldfilm is heel eenvoudig gehouden'. Eenvoudiger, en goedkoper, kon niet.
De opwikkelspoel heeft een omtrek van 72 mm, bij elke transportslag werd deze een halve slag gedraaid waardoor de film verder werd getrokken. In het begin net 36 mm maar bij het opwikkelen van de film werd het geheel steeds dikker waardoor de afstand steeds groter werd. Zo groot dat de laatste strook van vijf beelden de lengte had van zes negatieven. Uiteindelijk kon ik maar 35 foto's op een rolletje van 36 maken.
Van verdere filmgeleiding was geen sprake zodat er verticaal nogal wat speling was. Bij sommige negatieven kwam de perforatie in beeld. Daar stond tegenover dat er veel meer op het negatief stond dan de zoeker aan gaf. De perforatie viel dus ruim in deze marge.


Ik was wel benieuwd naar de optische prestaties van de lens. Voor de redactie van Focus waren de resultaten van wekenlange tests alleszins bevredigend. 'Wanneer men de grootste opening als reserve bewaart, zal men bij normale opnamen met f/5,6 en f/8 over de resultaten zeker tevreden zijn.'
Ik vond de negatieven redelijk wollig, bij f/5,6 en f/8 en ook bij diafragma f/11. Aan de randen en in de hoeken werd de kwaliteit nog minder, 'de voor deze lens normale kleine foutjes' volgens Focus. Lichtafval in de hoeken zal daar ook wel bij gehoord hebben.
Vanwege de beperkte sluitertijden kon ik niet heel veel kanten uit bij redelijk constant (grijs) licht. Voor de zekerheid heb ik vooral op de snelste tijd gefotografeerd met het oog op bewegingsonscherpte en de zware sluiter.


De Nedinsco Primo is vooral leuk omdat het een Nederlandse camera is. Misschien dat een aantal beperkingen typisch is voor dit exemplaar. Ik heb geen idee wat het ding allemaal heeft meegemaakt in de afgelopen 55 jaar, bovendien heb ik er zelf ook nog aan zitten knutselen. Het was natuurlijk een goedkope camera, zowel qua ontwerp als constructie, misschien verwachtte ik er wel te veel van. Ik ben het overigens wel eens met de redactie van Focus dat de leren paraattas er bijzonder aantrekkelijk uitziet.